Vergeving

10 maart 2015

Dame wandelen

Op veertienjarige leeftijd verdiende ik een zakcentje bij door een krantenwijk te ‘lopen’. Elke ochtend stond ik om vijf uur op en begaf me vervolgens naar mevrouw Janssen, die de kranten distribueer­de.

Als ik wakker werd van de wekker wist ik eerst nooit waar ik was. Meestal werd ik gillend wakker. Dromend van strafwerk en betrapt worden bij het opschuren. Vervolgens wreef ik mezelf de slaap uit de ogen. En dan het aankleden. Soms was ik zo duf en gedes­oriënteerd dat ik mijn broek ach­terstevoren aan­trok, mijn t-shirt binnen­stebuiten en mijn schoenen ver­keerd om. Mijn tanden poetsen of mezelf wassen, dat deed ik altijd pas om een uur of zeven, als ik weer veilig thuisgeko­men was en ontbeten had. En soms helemaal niet. Wagge­lend van vermoeidheid haalde ik mijn fiets uit de schuur, wierp de voor de kranten bestemde fiets­tas duf over mijn baga­gedrager en begaf me gapend en fietsend op weg naar mijn bazin, mevrouw Janssen, die op zo’n vijf minuten afstand fietsen van mijn ouderlijk huis woonde.

Mevrouw Janssen was een dame van middelbare leeftijd. Ze was als een soort extra oma voor ons krantenbezorgers, een derde oma of een tweede moeder. Ze stond ons altijd met raad en daad bij. Ze aaide mij bij aan­komst altijd over mijn bolle­tje. ‘Zo knul, ga je vandaag weer op gleuvenjacht!’, giechelde ze dan vaak. Soms bood mevrouw Janssen mij een kopje thee met een bis­cuitje aan.

U moet weten dat ik op veer­tienjarige leeftijd nog een echt lief knulletje was. Later raakte ik aan de drank en de drugs en kwam zelfs in de gevangenis terecht. Tegen­woordig ben ik fractievoorzitter en lijsttrekker van Groen Holland ’12 en zit ik in de ge­meenteraad van een gemeente ergens in het westen van het land. Maar dit terzij­de.

Oh ja, wat ik nog even moet vertellen: Mevrouw Janssen had twee enorme tieten, het leken wel koei­enuiers. Niet dat ik daar nou zo op lette op die leef­tijd, maar die twee borsten van mevrouw Janssen waren zo overweldigend en buitenproportio­neel aanwezig dat ik ze wel even moet vermel­den. Billenmens of borstenmens? Geen idee. Allebei? Geen van beiden?

Op een dag had ik me een beetje verslapen en daarom kwam ik bij mevrouw Janssen aan op een moment dat alle andere jongens al over het nog in duisternis gehulde dorp uitgezwermd waren, met hun kranten vol nieuws over politieke schandalen, milieurampen, beurscrises, ontslagen en weer aangenomen korf­baltrainers, ingezonden brieven van lezers die woest van toon en inhoud waren en natuurlijk, heel belangrijk in Nederland waar het altijd herfst lijkt te zijn, het weerbericht. Ik had haast en voelde me schul­dig omdat ik tien minuten te laat bij mijn bazin verschenen was. Snel wilde ik de dagbladen in mijn fietstas proppen om mijn dagelijkse ronde te gaan doen, maar werd onderbroken door mevrouw Janssen.

‘Hé, jongetje’, glunderde ze, ‘niks aan de hand hoor, niet huilen, de wereld vergaat niet als je een keer te laat komt’.

Mevrouw Janssen vond het helemaal geen punt dat ik te laat was.

‘Je hebt zelfs nog wel even tijd voor een kopje thee met een biscuitje’, zei ze, leidde me grinnikend haar huisje binnen en deed de gordijnen van de woonkamer dicht.

Ik zeg met nadruk ‘dicht’ omdat me­vrouw Janssen de gordijnen van haar woonkamer altijd open had (‘Dan zien ze tenminste dat er mij niks te halen valt’, zei ze wel eens, als mensen haar vroegen of ze ‘dat niet vervelend vond, zo, met die gordijnen altijd open, in verband met de inkijk, het risico van naar binnen loerende potentiële inbrekers en het gebrek aan priva­cy en zo’. Waar bemoeien mensen zich tot altijd mee. Daar kan ik zo kwaad over worden). Enfin, ik snapte er niks van dat ik naar binnen moest. Ik had toch haast! Maar de greep van haar hand om mijn arm was dwingend.

‘Goh, je hebt je broek achterstevoren aan, doe maar even snel uit en weer aan, dan kun je hem even goed doen. Dat is toch geen gezicht, een broek achterstevoren aan’, zei mevrouw Janssen.

Beschaamd keek ik naar mijn broek die ik inderdaad in de haast achterstevoren aangetrokken had.

‘Maar moet ik dan niet even…?’, vroeg ik.

‘Welnee’, zei mevrouw Janssen met vertrokken en blozend gezicht en knoopte mijn gulp al open. Een beetje onbesuisd trok ze mijn broek naar beneden, met onderbroek en al. Ik schaamde me dood omdat ik al een paar dagen dezelfde onder­broek droeg en daarom.., ach u begrijpt het wel.

‘Getverderrie, wat een viespeukje ben jij’, hijgde mevrouw Janssen terwijl ze gebiologeerd naar de vlekken in mijn onderbroek staarde.

‘Jij wast je piemeltje toch wel?’, vroeg ze, haar lippen onderwijl met haar tong bevochtigend. Voor ik er erg in had pakte ze mijn lul beet en stroopte de voorhuid van mijn eikel weg om daar een bleek rose wit beschimmelde paddenstoel aan te treffen.

‘Oohh’, riep ze geschrokken, ‘hij is helemaal vies, die moet gewassen worden!’, riep ze luid, en troonde mij mee naar de badkamer op de eerste verdieping.

Aangezien mijn broek op mijn enkels hing kostte mij deze tocht behoorlijk veel moeite. Als een spastische kangoeroe sprong ik met mijn rooie kop achter haar aan naar boven, de trap op.

‘Zo, nu doe je even al je kleertjes uit’, zei ze toen we in de badkamer waren aangekomen. ‘We gaan jou even goed was­sen’.

Ze draaide eerste de warme en de koude kraan boven de badkuip open, daarna hielp ze me uit mijn morsige jongenskle­ren. Ze duwde me in het vollopende bad en keek ook nog even in mijn slecht afgeveegde aars, hetgeen haar weer een veront­waardigde kreetje ontlokte (‘jij vieze vuile smeerpoets, met je gore ondeugende smeerkeesbillen’). Ze duwde me onderuit in het bad, waarbij ik mijn hoofd hard tegen de rand van het bad stootte (‘au!’) en goot een halve liter badschuim over mijn beduusde hoofd­je. Daarna kleedde ze, tot mijn grote verbazing en schrik, ook zichzelf snel uit en stapte bij mij in bad (‘an­ders word ik helemaal nat als ik je was’). Het viel me op dat de tepels van de twee grote tieten van mevrouw Janssen stokstijf stonden en dat ze zuur en muf tussen haar benen stonk (haar oude kruis hing even vlak voor mijn gezicht toen ze de badkuip betrad).

‘Zo, lekker wassen!’, riep de opgewonden mevrouw Janssen en greep weer naar mijn kruis.

Ik was volkomen overdonderd en verlamd en wist niet hoe te reageren op haar handelen. Weer werd mijn voorhuid opge­stroopt en nu begon ze mijn eikel te masseren (‘lekker schoon, lekker schoon, lekker..’). Voor ik er erg in had stond mijn lulletje zo stijf als een vlaggenstok­je, maar niet van genot, maar puur van schrik.

‘Schoon, zoon, schoon, s­choon’, hijgde mevrouw Janssen en boog zich voorover om aan mijn pik te likken.

Ze tongde mijn eikel, zoog aan mijn ballen, nieste in mijn vlassige schaamhaar en klapzoende mijn hele kruis vacuüm. Ze begon me te pijpen, haar borsten zwaaiden over mijn knieën, van je rats, rats, rats, rijdt de koning door de plas. Wat overkwam mij? Ik had nog nooit seks gehad.

Na de eerste schrik voelde ik me steeds comfor­tabeler, behaaglijker. Dat warme schuimende water en die warme mond van mevrouw Janssen die zich op en neer om mijn stijve geslacht sloot. Ik vond het onwillekeurig steeds aangenamer en begon een beetje met haar mee te deinen. Tot ik plots besefte dat ik eenvoudigweg verkracht werd.

Niet dat dat me op dat moment echt kwaad maakte of verontrustte, maar toch.

Het ritme van de pijpbewe­gin­gen van mevrouw Janssen werd steeds wilder, deinender, bezwe­render, stati­scher, fanatieker, opzwepender, hypnotise­rend, extatischer. Opeens stond zij op, draaide zich razend­snel om, waarbij ze bijna uitgleed. Met haar paarse krullenkop ondersteboven (ondersteboven, achterstevoren, binnenstebuiten, verkeerd om, wat is dit voor een idioot verhaal?) tussen haar benen door kijkend tracht­te zij met trillende en begerige handen mijn piemeltje bij haar van achte­ren naar binnen te dri­ngen. In al dat sop en vocht was dat natuurlijk niet zo moeilijk. Ze liet zich ver­volgens kreunend over mijn kleine jongenspikkie zakken en we gilden allebei. Zij van genot, ik van de pijn onder het verpletteren­de gewicht van haar enorme lijf. En hup daar hernam ze het ritme weer. Rang, flats, plomp, zep, pets, jens, zoef, florp, slurp, bef. Ik wist van gekkigheid niet hoe of waar ik moest kijken. Ze bleef maar doorhengsten, ze duwde me helemaal onder water met dat gerag van haar. Pompen of verzuipen, dacht ik. Ik werd nu toch een beetje boos om de egotrip die ze ten koste van mij tracht­te te volbrengen. ‘Ik zal je krijgen, kreng’, dacht ik en begon wild ritmisch terug te jensen. Knal, kledder, peng, boem, zof, ram, kloeng, etc. Voor ik er erg in had kreeg ik het eerste orgasme van mijn leven. Maar echt genieten kon ik er niet van omdat mevrouw Janssen, die bronstige koe, op onge­veer hetzelfde moment klaarkwam en mij daarbij welhaast ver­morzelde. Gillend en huilend en plonzend en dampend spartelde ze boven op mij. Ze gaf me daarbij een elleboogstoot in het gezicht, krabde mijn buik met haar nagels open en trok zowat mijn pikkie van mijn romp met haar schaamteloos pulserende oude vrouwenkut. Einde verhaal.

Enfin, dat denk je dan. Ik kreeg een schop onder mijn kont, kleedde me razendsnel aan en leverde in een ziedend tempo al mijn krantjes af. De volgende dagen werd er met geen woord over het incident (de brute verkrachting van een keurig nette Hollandse jongen) gerept. En daarna ook niet.

Elke ochtend nam ik met een rode kop en trillende handen de kranten in ontvangst. Het was een hel, elke dag. Dat houdt geen kind lang vol. Na enkele weken gaf ik er de brui aan en zocht en vond een ander baantje (als vakkenvuller derde klas bij een noodlijdend supermarktje in de buurt, voor een honger­loontje vanzelfsprekend). Einde verhaal, denk je dan weer. Maar nee hoor. Dit verhaal zou nog een spannend en onverwacht einde kennen.

Jaren later, toen ik eens in een dolle bui mijn ouders verrast had met een niet zo geslaagd onverwacht bezoek (ik zat net midden in een ontwenningskuur), zag ik mevrouw Janssen aan de overkant van het kanaal, dat vlak langs ons dorp loopt, schuifelen. Wat was ze oud geworden, grijs, ze liep gebogen, met een stok en droeg een goed gevulde boodschappentas (een kuif van prei stak vrolijk boven de rand van haar tas uit). Maar ik herkende haar direct. Ze had nog dezelfde krul­len en haar enorme koeienuiers waren alleen nog maar enor­mer geworden.

Hoe of dat het kwam weet ik niet, maar opeens kwam het zware gevoel van schaamte en vernedering van die verkrachting van mij door mevrouw Janssen van zoveel jaar gelee weer bij me boven. Zag mij nu lopen, een uitgerangeerde junk, moeizaam op de weg terug met vage politie­ke ambities (ja, toen al) en op 28-jarige leeftijd slechts in het bezit van een vrijwilligersbaantje bij ‘Bevers terug in de Biesbosch’. En zag haar daar lopen, een vrolij­ke bejaarde dame, die deed alsof ze zich van geen kwaad bewust was. Maar ze had mooi wel kleine jongetjes uitgebuit en verkracht. Ja, vast was ik niet de enige geweest, die voor haar egoïsti­sche genot geofferd was en in de goot terecht was gekomen! De heks! Het monster! De duivel! Door haar was ik gaan stelen, aan de drank en later aan de drugs ge­raakt en in de gevangenis terecht gekomen!

Ik slenterde met ingehouden woede quasi nonchalant de brug over naar de overkant van het kanaal en ging recht voor de nog niets vermoedende mevrouw Janssen staan. Wat er ging gebeuren wist ik niet. En zij nog minder.

‘Een fijne dag, mevrouw Janssen?’, sprak ik, onderwijl onwillekeurig mijn blik op haar dikke koeienmemmen gericht. De oude mevrouw Janssen keek me afwezig aan. Ja, hoe moest ze immers de plat geneukte frisse Hollandse jongen van veertien herken­nen in deze uitge­mergelde knaap van achtentwin­tig?

‘Hè?, wat moet u?’, vroeg ze wantrouwend, met samengeknepen ogen alsof ze haar leesbril vergeten was. De knokkels van haar handen werden witter toen ze die vaster om haar stok en de hengsels van haar boodschappentas sloot.

Met een snelle linkse kaakslag sloeg ik mevrouw Janssen van stante pede linea recta het kanaal in. Met een luide plons vatte ze water. De prei dreef vrolijk op het kanaaloppervlak.

Eerst hoorde ik haar nog iets plichtmatigs als: ‘Hulp, hulp!’ roepen. ‘Je moet geen oude koeien uit de sloot halen’, dacht ik, terwijl ik glimlachend naar haar doodsstrijd keek.

Haar grote, bolle, langzaam wegzinken­de koeienu­iers waren het laat­ste wat ik van mevrouw Janssen zag.

Fluitend begaf ik mij op weg naar het treinstation. Met een beetje geluk haalde ik de sneltrein nog.