Het Snacksyndroom

Ik verblijf nu al weer zo’n vier jaar in de snackbar. Ik bedoel natuurlijk het gekkenhuis. Het gekkenhuis heet officieel Psychiatrisch Centrum ‘De Krokus’. Gelukkig zeg ik het nu een keer goed, want meestal verspreek ik mij en zeg in plaats van ‘De Krokus’ ‘De Kroket’. Ik schaam me dood voor dit soort versprekingen.

Om te beginnen zal ik vertellen waarom ik in ‘De Krokus’ zit. Ik ben geestelijk niet meer helemaal in orde (achteraf ga je je natuurlijk afvragen of je ooit wel geestelijk in orde geweest bent). Maar u vraagt zich natuur­lijk af waarom ik hier dan precies zit, welke ziekteverschijnse­len ik vertoon. Want geestelijk gestoord zijn er zo veel. Als iemand zegt dat hij geestelijk gestoord is weet je nog niet precies wat iemand mankeert. De meeste geestelijke gestoorden lopen immers vrij rond in de maat­schappij. Een aantal van die geestelijk gestoorden is echter zo van slag af dat ze daar buiten, in de maatschappij bedoel ik, niet meer kunnen functio­neren. Ze kunnen allerlei psychische afwijkingen hebben. Je hebt ze in alle soorten en maten, als je tenminste zo over psychische stoornissen spreken kunt.

Natuurlijk bent u bekend met ziekten als schizo­frenie ( dat is als iemand denkt dat hij of zij meer dan één persoon is, ga er maar aan staan), maanziekte, ook wel epilepsie genoemd (dat is als je met volle maan schuimbekkend over de grond rolt en alles om je heen aan gruzelementen trapt), depressiviteit (mensen die zich tot niets meer kunnen zetten. Vaak steken ze de ene na de andere sigaret op en plegen ze alle flessen drank in hun omgeving te legen met alle gevolgen van dien) en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Maar echt veel verstand heb ik er niet van. Dat moet ik u wel zeggen.

Maar ik ben flink afgedwaald. Ik zou u vertellen waarom ik hier zit. Ik heb er expres even mee gewacht om het u te vertellen, omdat ik mij er zo ontzettend voor schaam. Ik heb namelijk last van het snacksyndroom. En ik ben de enige in heel Nederland (misschien wel in de hele wereld) die dit syndroom heeft. Hoe kom je daar nu aan?, zult u zich afvragen. Ik denk dan direct ‘Hoe kom ik er van af?’ Maar daar wordt aan gewerkt.

Wat is nu dat snacksyndroom? Dat is als je totaal geobsedeerd bent door alles wat met snacks te maken heeft. Dus noem maar op: bijvoorbeeld frikadellen, kroketten, patat, slaatjes, frituurvet, kaassouflés en gehaktballen. Om nog maar niet te spreken van hoe snacks in de volksmond genoemd plegen te worden, zoals daar zijn de berelul (gehakt met ui), het open been (een frikadel speciaal, dat is een opengesneden frikadel met dan in de open wond gepropte uitjes, ketchup en mayonaise) en het patatje ongesteld (patat frites met dubbele portie ketchup). Je praat in termen van snacks, je denkt in termen van snacks, je leven is één grote snack geworden. Op een gegeven moment snakte ik naar een uitweg uit deze snackhel en ben ik gelukkig opgenomen in bovenge­noemd gekkenhuis.

Ik ga u nu proberen te vertellen hoe het volgens mij allemaal zo ver heeft kunnen komen. Dat doe ik voordat ik u uit de doeken ga doen hoe zo’n snacksyndroom in de praktijk tot uiting komt.

Mijn vader had al een snackbar. Het heette ‘Het Snorretje’. Wellicht meer een naam voor een kapsalon, denkt u wellicht. Te meer daar mijn vader, voor zover ik weet nog nooit een snor heeft laten staan. Maar daar gaat het nu niet over.

Ik moest als klein kind al in de zaak van mijn vader helpen. Dan sleepte ik dozen vol nog ongefrituurde snackwaren aan, ik vulde de snackvitrines bij en zorgde ervoor dat de uitgestalde waar er onweerstaanbaar smakelijk uitzag door er allerlei prachtige slablaadjes en schijfjes tomaat van plastic om heen te draperen. Het was altijd een genot voor het oog om naar die maagdelijke frikadellen en kroketten te kijken.

Bij ons thuis droegen we allemaal ons haar in een vetkuif. En toch was er geen potje gel in huis te vinden! Rara hoe kan dat, denkt u nu natuurlijk. Nou, dat kwam omdat iedereen bij ons thuis in de zaak hielp. En daarom was ons haar ook altijd zo vet. Sommige mensen zeiden dan ook wel eens, in een poging om hatelijk te doen, dat we frituurvetkuiven hadden. Maar dat vatten we helemaal niet als een belediging op. Wij vonden dat juist een compli­ment!

Mijn vader overleed al vrij jong aan een hartaanval. Misschien geen wonder, want ik mag dan een geestelijke afwijking hebben door de snacks, mijn vader had er een lichamelijke afwijking aan over gehouden. Hij begon de dag met een ons frituurvet, zo uit het handje. Daarna schonk hij zich een kopje frikadelthee in. Dat was een potje thee waar de hele nacht vier frikadellen in hadden staan trekken. Dan nam hij twee broodjes kroket met mosterd, mayonaise en ketchup, vervolgens twee patatjes speciaal, een broodje bal en dan eindigde hij met een slaatje met extra mayonaise voor de vitamines. En dan heb ik het alleen nog maar over zijn ontbijt. U zult daarom ook wel niet verbaasd zijn dat hij maar zesendertig geworden is.

Toen mijn vader overleden was heb ik op mijn zestiende de zaak over genomen. Mijn moeder was namelijk uit verdriet over het verlies van mijn vader binnen enkele dagen totaal aan lager wal geraakt. Ze zit ook ergens in een gesticht met een Korsakov-syndroom. Mijn twee broers zijn rond die tijd toe getreden tot de één of andere sekte. Ik heb ze nooit meer gezien. Zo stond ik er dus al heel jong alleen voor. Eén les had ik getrokken uit het lot van mijn vader en moeder. Nooit meer snacks en nooit alcohol. Voor mij alleen broodjes gezond en glaasjes melk.

In het begin was er schijnbaar nog niets aan de hand. De zaak liep gesmeerd en ik had meestal een goed humeur. De klanten kwamen graag naar mijn tot in de puntjes verzorgde snackbar. Toch heeft die voorspoedige tijd van frituurgeur en t.l.buizenschijn niet lang mogen duren.

Achteraf is uit sessies met mijn psychiater naar boven gekomen dat het al op mijn zeven­tiende de verkeerde kant begon op te gaan. Zo moet ik een keer tegen een klant gezegd hebben die ik twee gulden zestig (een knaak en een dubbeltje) terug wilde geven, ‘alstublieft een knaakworst en een drumstickje.’ Er werd in de zaak hard gelachen. Iedereen dacht dat ik een grapje maakte. Ik was me zelf echter rot geschrokken. Ik had immers helemaal geen grapje gemaakt. Ik had me versproken. Maar op wat voor een eigenaardige manier had ik me versproken! Knaakworst in plaats van knaak en drumstickje in plaats van dubbeltje. Dat was toch wel heel curieus.

Dat was nog maar het begin. Toen versprak ik me eens per dag, later vaker en op een gegeven moment was er geen zinnig woord meer uit me te krijgen. Aanvankelijk versprak ik me alleen nog bij op zich staande standaardformules. In plaats van ‘alstublieft’ zei ik ‘zakje friet.’ Ook als ik ze een kroketje overhandigde! In plaats van ‘dankuwel’ zei ik ‘frika­del.’ In plaats van ‘goededag’ zei ik ‘berehap.’ En zo maar door.

Later kon ik niet eens meer een fatsoenlijke zin formuleren. Als ik bijvoorbeeld wilde zeggen ‘Wat erg voor u, mevrouw,’ dan zei ik ‘berg patat met jus, bereklauw.’ Het was erg gênant. Ik was eens op een begrafenis. Toen ik de weduwe mijn deelne­ming wilde betuigen zei ik in plaats van ‘gecondoleerd namens mij’, ‘gepocheerd russisch ei.’

Zo kon het niet verder gaan. Ik moest ook mijn telefoon af laten sluiten. Want in plaats van dat ik opnam met ‘hallo’ zei ik ‘mayo.’ Gelukkig kon ik nog wel normaal schrijven in het begin, dus dat afsluiten kon ik nog schriftelijk afhandelen.

U begrijpt dat ik mijn snackdomeintje in stand wilde houden. Dus trok ik mijn mond niet meer open en begon ik een leitje te gebruiken om met de klanten te communiceren. Ik probeerde deze handelswijze te verklaren door op de deur een bordje te hangen waarop geschreven stond ‘snackbarhouder kan niet meer praten wegens niet besmettelijke keelontsteking.’ Veel klanten kwamen na het lezen niet eens meer binnen uit vrees besmette en dus ongezonde waar te consumeren. Diegenen die nog wel binnenkwamen vonden het erg ongezellig en tijdrovend dat ik niet meer kon praten en alle communicatie via mijn leitje moest voeren. U begrijpt, mijn nering ging naar de tering.

Aanvankelijk kon ik nog net rond komen van de paar klanten die mijn zaak nog bezochten. Maar u voelt het drama al aankomen. Tot mijn grote verdriet en schrik begon ik ook op het leitje snacktermen te gebruiken. Ik wilde bijvoorbeeld opschrijven ‘zes gulden tachtig’ en dan stond er ‘vet is prachtig.’ Toen viel het doek.

Om een lang verhaal kort te maken. Ik probeerde mezelf van kant te maken door mijn hoofd in de ketel met kokend frituurvet onder te dompelen. Een psychiater, die via via van mijn geval gehoord had, was toen net in de zaak en heeft me gered en gelijk op laten nemen.

Zoals ik u al vertelde verblijf ik nu al zo’n vier jaar in ‘De Krokus’. En het gaat gelukkig steeds beter. Ik verspreek me nog wel eens, maar met de juiste medicijnen moet ik er helemaal van af kunnen komen. En ik zal wel altijd op een snackvrij dieet moeten blijven. Het is echter onzeker of ik ooit nog buiten de muren van deze inrichting mag komen. Het wemelt immers in ons landje van de snackpaleizen. En dan ben ik binnen de kortste keren weer zo gek als een bos uien.

Dat er hele volksstammen lichamelijk aan hun snackobsessie ten onder gaan is nu wel min of meer wetenschappelijk bewezen. De artsen zijn echter bang dat ik niet de enige patiënt in Neder­land ben die er bijna geestelijk aan is bezweken. En denkt u eens goed na. Vertoont uw gedrag al niet de eerste symptomen van dat afschuwelijke snacksyndroom?