Mijn ontmoeting met Willem Frederik Hermans

Willem Fredrik Hermans (1921-1995) wordt samen met Harry Mulisch (1927-2010) en Gerard Reve (1923-2006) tot de drie grootste Nederlandse literatoren van de twintigste eeuw gerekend. Deze classificatie lijkt me in hoge mate arbitrair. Volgens mij hoort ook Jan Wolkers (1925-2007) in het rijtje ‘beste schrijvers van de twintigste eeuw’ thuis. Soit.

Over mijn ontmoeting met Harry Mulisch, tijdens de signeersessie die plaatsvond in boekhandel Scheltema aan het Koningsplein te Amsterdam op 23 maart 2001, ter gelegenheid van het verschijnen van, wat naar later bleek, zijn laatste roman ‘Siegfried’ (de laatste zin van het boek luidt: “Daarna niets meer”) schreef ik al eens een stukje op mijn website petermabelus.com: ‘Een handtekening van Harry Mulisch’, 16 maart 2018.

Mijn ontmoeting met Jan Wolkers, na een lezing op zaterdag 27 maart 1992 in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, die destijds nog gevestigd was in een statig pand aan de Prinsengracht, wordt beschreven in ‘Gestolen goed gedijt prima’, 12 maart 2018.

Over mijn ontmoeting met Gerard Reve in De Bijenkorf in Rotterdam, tijdens de signeersessie op zaterdag 1 december 1991, ter gelegenheid van de publicatie van zijn brievenbundel ‘Brieven aan mijn lijfarts’ ga ik nog eens een stukje schrijven.

Dat laatste geldt ook voor het telefoongesprek dat ik in de lente van 1983 met Jan Wolkers voerde naar aanleiding van een werkstuk voor het vak Nederlands. Genoeg te doen.

Dit stukje gaat over mijn ontmoeting met Willem Fredrik Hermans, die na afloop van de presentatie van zijn in opdracht van De Bijenkorf geschreven prulwerkje van een pagina of veertig ‘De liefde tussen mens en kat’, op 21 april 1985 acte de présence gaf op de boekenafdeling van het aan de Dam in Amsterdam gevestigde warenhuis. Na een interview, door iemand die ik mij niet meer kan herinneren, zou het talrijk aanwezige publiek in staat gesteld worden om een boek door de grote Willem Frederik Hermans te laten signeren. Dat laatste zou niet eenvoudig zijn; Hermans zat achter een tafeltje dat met stalen dranghekken was afgeschermd. Minimaal vijf politieagenten moesten ervoor zorgen dat de signeersessie ordentelijk zou verlopen.

De vraag rijst natuurlijk waarom Hermans kon rekenen op de komst van zo veel enthousiaste liefhebbers van zijn boeken. Er zijn diverse redenen te noemen waarom een signeersessie van Hermans anders was dan die van een andere grote Nederlandse schrijver.

In willekeurige volgorde: Hermans was de schrijver van een zeer divers en omvangrijk oeuvre dat onder meer de meesterlijke romans ‘Ik heb altijd gelijk’ (1951), het door Fons Rademakers verfilmde ‘De donkere kamer van Damocles’ (1958) en ‘Nooit meer slapen’ (1966) omvatte;

Hermans was in veel opzichten een omstreden schrijver. Zo zou hij op zijn zachtst gezegd er de kantjes vanaf hebben afgelopen tijdens het uitvoeren van zijn baan als lector aan de Universiteit Groningen, nadat hij in 1955 cum laude de graad van doctor in de wis- en natuurkunde (fysische geografie) had behaald. Hermans was zelden op de universiteit te vinden, omdat hij het veel te druk had met het bouwen aan zijn omvangrijke oeuvre. Alleen God had een fulltime baan aan de universiteit kunnen combineren de literaire productie van Hermans. Zijn functioneren werd zelfs onderwerp van een officieel onderzoek, dat hem overigens vrijpleitte van plichtsverzuim.

Hermans was de Groningse grond toch te heet onder de voeten geworden en vertrok naar Parijs, om zich daar als fulltime schrijver te vestigen. Hermans liet zich na zijn verhuizing naar Parijs in 1973 niet vaak meer zien in het door hem geminachte kikkerlandje;

Als enige Nederlandse schrijver hield Hermans zich niet aan de culturele boycot van het racistische Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in 1983 liet hij zich uitgebreid fêteren door de ‘foute’ vertegenwoordigers van het destijds meest racistische land ter wereld. Dit werd hem door de culturele elite van het altijd zo politiek correcte Nederland niet in dank afgenomen.

Willem Frederik Hermans schijnt een chagrijn van de zuiverste soort te zijn geweest. Zo ongeveer alles kon zijn verschrikkelijke toorn opwekken en hij was dan ook een gevreesd columnist en polemist.

Vrienden schijnt Hermans nauwelijks te hebben gehad, vijanden maakte hij des te meer. Voor de grap had Gerard Reve het ooit over “de vijf stinkende logeerkamers van Hermans”, waar roestbruin water uit de kranen zou stromen, omdat die kranen zelden of nooit gebruikt werden.

Hermans rookte zijn hele leven als een schoorsteen. Zijn levenslange tabaksverslaving zorgde ervoor dat hij na zijn vijftigste levensjaar tijdens interviews meer aan het hoesten, proesten en rochelen was dan aan het praten. Het mag dan ook geen wonder heten dat hij aan een agressieve vorm van longkanker overleden is. Als ik een cynicus was geweest had ik het ironisch gevonden dat zijn tot as getransformeerde lichaam verstrooid werd op een anoniem grasveld van crematorium Daelwijck te Utrecht.

U begrijpt dat mijn ontmoeting met Willem Frederik Hermans weinig voor heeft kunnen stellen, in een setting die meer weg had van een uit de hand gelopen demonstratie bij een obscure Oostblokambassade dan een fatsoenlijke signeersessie in een chique warenhuis.

Vooruit dan maar, mijn ontmoeting met Willem Fredrik Hermans: de grote stapels van het flutboekje ‘De liefde tussen mens en kat’ waren door de vele Hermansfans, die voor mij in het gedrang stonden, allemaal weggegrist. Het boekje kostte destijds maar 3 gulden en 50 cent (voor de jonge lezers onder ons: 3 gulden en 50 cent in 1985 komt overeen met ongeveer 1 euro en 69 eurocent in 2020), zodat al die fans van Willem Frederik Hermans voor nog geen 2 euro in het bezit kwamen van de handtekening van de grote schrijver. Zo konden ze een echte gesigneerde Hermans in hun boekenkast zetten, tussen de cadeau gekregen boekjes van familie, vrienden, collega’s en kennissen, een enkel gratis Boekenweekgeschenk en de toevallig ook gratis geleverde Telefoongids.

In alle rust vond dat signeren van Hermans zoals eerder gezegd niet plaats. Terwijl de politieagenten de opdringerige massa op gepaste afstand probeerden te houden, nam een medewerker van De Bijenkorf vanachter de stalen dranghekken een boek van een willekeurige handtekeningenjager aan, schoof het boek snel, en al onderweg opengevouwen bij het titelblad, over de tafel waarachter Hermans zat, onder zijn met in de hoogte gehouden vulpen gevulde rechterhand, waarna Hermans als in een bliksemschicht zijn handtekening in het boek zette. En door. Geen opdracht, plaats of datum. Dit was massaproductie waar een lopende band jaloers op zou zijn.

Heeft de grote schrijver mij ook maar een moment in de ogen gekeken? Ik zou liegen als ik ‘ja’ zou zeggen. Misschien was zijn norse blik een ogenblik op mij als storend object in een zwerm storende objecten gericht. Misschien heb ik hem een moment aangekeken als een dode haring die door de verzorger van een dierentuin in de bek van een hongerige walrus wordt gegooid. Eerlijk gezegd weet ik het niet meer en daar ben ik niet rouwig om. Vroeger is dood.

Ik had ‘pech’. Nu alle exemplaren van het prulwerkje ‘De liefde tussen mens en kat’ verdwenen waren moest ik als relatief arme student een duur boek van Hermans van een stapel zien te grissen en een ogenblik onder de neus van Hermans zien te krijgen. Het lukte. Hermans zette binnen 1,2 seconden zijn handtekening in ‘mijn’ boek.

Opgelucht vocht ik mij een weg naar de kassa van de boekenafdeling, want met al die politie in de buurt fluitend met de roltrap naar beneden gaan zonder te betalen zat er die avond niet in. Bij de kassa zag ik pas dat ik de achtste druk uit november 1981 van de in november 1967 verschenen verhalenbundel ‘Een wonderkind of een total loss’ in mijn handen hield.

Thuis aangekomen las ik het boek in één ruk uit. Vooral het titelverhaal ‘Een wonderkind of een total loss’ kon mij bekoren. Op en top Hermans waren de laatste zes woorden van het boek: “Scheppend nihilisme, agressief medelijden, totale misantropie”.

Alle dagen feest, indien mogelijk in het leven

Afbeelding kan het volgende bevatten: een of meer mensen, zittende mensen en binnen

We studeerden fulltime Geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam. Dat betekende in de praktijk dat we per week maximaal 12 uur naar college dienden te gaan. De volle twaalf uur college haalden we zelden.

Hoe brachten we onze tijd door? We sportten veel, voetbal en hardlopen langs de Amstel of in het Amsterdamse Bos, lazen een boek of twee per week en gingen veel uit; meestal eerst naar de bioscoop, daarna het café in, op zoek naar dronkenschap en onenightstands.

“We” waren Bram Schaarman (of heette hij Schareman?), Harry Somsen, Andre Krijger en ik. Na het beëindigen van mijn studie verloor ik hen al snel uit het oog. Niet zo vreemd, als je nagaat dat de liefde mij in de jaren negentig naar Bulgarije bracht. Jaren later kon ik twee van mijn oude studievrienden op Facebook vinden. Twee van hen bleken dik, oud, kaal en lelijk geworden en werkten respectievelijk als systeembeheerder bij een woningbouwvereniging in Meppel en als assistent-projectmanager voor de gemeente Beverwijk. Mijn derde studievriend was nergens op het internet te vinden. Was hij ergens in de tijd gestorven? Geen idee. De dood kan de beste overkomen.

Begin maart 1985 las ik op een poster in de stad dat de schrijver en dichter Remco Campert 14 maart 1985 in De Bijenkorf te Amsterdam geïnterviewd zou worden op de boekenafdeling van het warenhuis en dat er daarna gelegenheid zou zijn om een boek te laten signeren door de schrijver. Onder veel studenten in de jaren tachtig had Campert, dankzij romans als ‘Het gangstermeisje’ en ‘Tjeempie! Of Liesje in Luiletterland’ de status van cultschrijver en bohemien. Om Campert in het echt te mogen zien en vervolgens het pand te verlaten met een boek van de meester, inclusief handtekening en opdracht, was een happening die wij niet wilden overslaan. Bram en ik besloten naar de signeersessie van Campert in De Bijenkorf te gaan. Geen idee waarom Harry en Andre niet meegingen. De tijd verwoest veel herinneringen.

Remco Campert toonde zich tijdens het goed bezochte interview in De Bijenkorf nerveus en tobberig. Hij rookte als een ketter en dronk schielijk bier, glas na glas, waarbij zijn handen en vingers hevig trilden. Zijn lippen en voorhoofd waren nat, zijn blik was gejaagd, zijn gezicht kleurde roze. Het leek me sterk dat deze man de zestig zou halen.

Toen ik een klein half uur later aan de beurt was om de verzamelbundel ‘Campert Compleet’ door Remco Campert te laten signeren vroeg hij “of ik er iets in wilde”. Ik haalde verlegen mijn schouders op en zei niets. Oog in oog met de groten der aarde verval ik nog steeds vaak in de rol van stotterende bakvis. Campert voorzag de Franse pagina van het boek van handtekening, plaats en datum, overhandigde mij het boek en ging door naar de volgende persoon in de rij, Bram Schaarman (of Schareman). ‘Wil je er iets in?’ vroeg Remco Campert nu ook aan Bram. ‘Ja, dat is goed,’ zei Bram en Remco Campert sloeg ‘Campert Compleet’ ergens aan het begin van het boek open. ‘Alle dagen feest’ stond er op de pagina (de titel van een verhalenbundel van Campert uit 1955). Remco Campert schreef schijnbaar zonder nadenken of pauze in zijn handelingen onder: ‘Alle dagen feest’: “Indien mogelijk in het leven”. Daaronder schreef Remco Campert zijn naam, de datum en de locatie in Bram’s exemplaar van ‘Campert Compleet’.

Ik was jaloers op Bram. Hij wel een opdracht en ik niet. Alsof Bram of Remco Campert daar schuldig aan waren. De schuldige was ik.

Remco Campert. Hij leeft nog lang en gelukkig.

Corona gunt mij voorlopig geen boekpublicatie of boekpresentatie

Mijn derde boek in drie jaar ‘John West en de gestolen Picasso’ is af. Na de spannende roman ‘Kathmandu Hipsters’ (2018) en de verhalenbundel met als thema liefde in al zijn facetten ‘Hoe ik liefde vergat te geven’ (2019) moest mijn nieuwe roman mijn boek van 2020 worden.

Mijn ambitie is en was om elk jaar een nieuw boek te produceren. Die ambitie is zo ver doorgeschoten dat een roman voor 2021 ‘De Straf van Veger’ en een verhalenbundel ‘Wraak en vergeving’ voor 2022 al af zijn.

Beter te vroeg dan te laat, moet ik al die tijd gedacht hebben. En dat terwijl ik weet dat elke goede schrijver er geen enkele moeite mee heeft om een nieuw boek soms jaren op zich te laten wachten. Maar ik ben ik en zij zijn zij. Ik ben nu nog een relatief anonieme schrijver met een enorme eerzucht en geldingsdrang. Ik heb haast en ambitie.

 De boekpresentaties van mijn eerste twee boeken waren een echt feestje met muziek, interview, signeersessie en een berg borrels achteraf. Iedereen ging vrolijk en tevreden met mijn nieuwe boek onder de arm naar huis (voor wie het leuk vindt: mijn boekpresentaties zijn in hun geheel te bekijken via mijn website petermabelus.com en YouTube).

Sommige vrienden, fans en kennissen  hebben mij verteld dat ze nog steeds geen tijd hebben gehad om ‘Kathmandu Hipsters’ te lezen. Andere kopers van mijn boek hebben het boek na het lezen uitgeleend aan hun kinderen of de buurvrouw en de oom van de nicht van de buurman en die sturen mij na het lezen soms ontroerende mailtjes, appjes, praten mij plotseling aan op straat over het boek, etc.

Nu heb ik geen enkel idee wanneer en waar ik ‘John West en de gestolen Picasso’ kan laten lanceren en ben ik door omstandigheden gedwongen om de publicatiedatum van mijn nieuwe roman waarschijnlijk te verschuiven naar 2021.

Ik mis nu het vooruitzicht van de boekpresentatie van ‘John West en de gestolen Picasso’. Ik mis jullie, die daar zeker bij zouden zijn. Ik mis mijn lezers. Ik mis de mensen die van mij houden.

Voorproefje van een proeflezer?:

Leesverslag ‘John West en de gestolen Picasso’

John West is een kettingrokende detective die liever schrijver had willen zijn. Hij houdt van beeldhouwen met taal.

In een tijd waarin korte, leesbare zinnen hoogtij vieren, is het een verademing om zinnen te lezen, waarin je weer eens je tanden kunt zetten. Zinnen die je af en toe snel herleest om te checken of je alles eruit hebt gehaald wat er stond.

Door de herhaling bij elk nieuw hoofdstuk van de slotsituatie van het vorige wekt het boek de indruk dat het een soort feuilleton is. Zelf vind ik dat niet storend en het doet niets af aan het verhaal.

Nu wil ik niet de indruk wekken dat het alleen maar lange zinnen souperen is. In het boek zit genoeg humor verwerkt die je hardop laat gniffelen. Zoals het googelen naar zijn naam en dan alleen maar zalmadvertenties vinden. Ook het stuk bij de bunker van Hitler waarin twee personen een dialoog moeten faken en dan maar de tafels van 6 en 7 gaan opzeggen. Of de bovenbuurjongen die met zijn gameverslaving, zonder koptelefoon op volle sterkte mitrailleurgeluiden de straat laat inrollen. En bij de begeleiding met tamboerijn en sambaballen bij für Elise zag ik dat in gedachten al voor me en de scene op Schiphol is ronduit hilarisch, om er maar een paar te noemen.

De stijl van de schrijver is anders dan wat je gewend bent – en dat bedoel ik als een compliment. Je moet in het begin even erachter komen wie de hoofdpersonen zijn, maar dat lukt snel genoeg. Ik heb van het begin tot het einde zeer genoten van dit hoogst originele verhaal. Vanwege de reclame voor het boek Kathmandu Hipsters kreeg ik overigens wel door welke schrijver het betreft.

Natuurlijk is het over the top, maar wel lekker over the top. Wat mij betreft zit er voldoende spanning in, het verhaal racet in volle vaart van de ene naar de andere gebeurtenis. Je krijgt amper de tijd om adem te halen. Persoonlijk houd ik daarvan, maar dat is subjectief.

De karakters komen wat mij betreft tot leven en het verhaal is ondanks af en toe een zij-uitstapje goed te volgen.

Hoe ik oog in oog kwam te staan met Hollywood acteur Dennis Hopper

Afbeelding kan het volgende bevatten: 1 persoon, close-up

In een eerder stukje op mijn website petermabelus.com schreef ik laatst over hoe ik ongeveer dertig jaar geleden in de hoedanigheid van mijn bijbaan als beveiligingsbeambte in de passagiersbeveiliging op Schiphol een heftige en hilarische ontmoeting had met de ons zo kortgeleden ontvallen kardinaal Simonis.

Het zou vreemd zijn als ik in mijn jaren als beveiligingsbeambte niet meer ‘ontmoetingen’ met bekende mensen op onze internationale luchthaven zou hebben gehad. Ik kan u dan ook verzekeren dat het aantal beroemde en minder beroemde mensen dat ik in die tijd door mijn handen heb moet laten gaan groot is. Deze keer wil ik het hebben over mijn ontmoeting met de beroemde Amerikaanse filmster, regisseur en beeldend kunstenaar Dennis Hopper (1936-2010).

Mijn ontmoeting met Dennis Hopper vond om een uur of vijf in de middag van 7 november 1997 plaats tijdens de ‘security check’ van een KLM vlucht naar Los Angeles. De reden dat ik de precieze datum weet van de ontmoeting is het feit dat Dennis Hopper een dag eerder in Rotterdam Ahoy de ‘Free Your Mind Award’ mocht overhandigen aan zanger Bono Vox van U2 voordat zijn band het nummer ‘Mofo’ ten gehore ging brengen. Ik keek in die jaren al zeer sporadisch naar de televisie, maar had de avond tevoren toevallig thuis naar de live-uitzending van de 1997 MTV Europe Music Awards op de televisie gekeken.

Je moet niet denken dat ik het geheugen van een olifant heb. Ik heb nooit een dagboek bijgehouden en heb slechts een beperkt fotografisch geheugen; de feitjes in de derde alinea zijn gemakkelijk te vinden op het internet.

De zevende november 1997 stonden er meer beroemdheden in de rij voor de vlucht naar Los Angeles. Zo herinner ik mij dat de op dat moment wereldberoemde jongensband Hanson, beroemd van de wereldhit ‘MMMBop’ zich onder de passagiers bevond. Op het moment dat de destijds 11-jarige, en door zijn lange blonde meisjeshaar en jonge leeftijd androgyn ogende drummer en zanger van de band, Zac Hanson, zonder te piepen door het poortje kwam huppelen, fluisterde een collega mij schertsend in het oor: “moet je kijken, wat een lekker wijf”. Maar ik dwaal af, ik zou het over mijn ontmoeting met Hollywood acteur Dennis Hopper hebben.

Van welke films kende ik de acteur Dennis Hopper? Van de vele films waarin ik hem heb mogen zien spelen denk ik als eerste aan het viertal ‘Rebel Without a Cause’ (1955), ‘Easy Rider’ (1969), ‘Apocalypse Now’ (1979) en ‘Blue Velvet’ (1986).

Omdat ik geen idee meer heb welke van de films met Dennis Hopper ik ooit als eerste heb gezien wil ik het over twee films hebben, die mij elk om hun eigen karakter altijd zijn blijven fascineren:  ‘Rebel Without a Cause’ (1955) en ‘Easy Rider’ (1969).

‘Rebel Without a Cause’, is een van de slechts drie speelfilms waarin de op 24-jarige leeftijd verongelukte James Dean te zien is en waarschijnlijk ook de meest bekende en populairste van de drie. James Dean overleed overigens een maand voor de première van ‘Rebel Without a Cause’, maar waar het mij bij deze film vooral om gaat is het feit dat de toen 19-jarige Dennis Hopper, dankzij zijn vriend en mentor James Dean, mocht debuteren als filmacteur in een klein bijrolletje. Hij speelt het personage ‘Goon’ en kreeg in de film maar een paar regels tekst. Ik moet zeggen dat ik de film al een paar keer had gezien voordat ik hoorde dat het kleine magere blonde ventje dat ‘Goon’ speelt de enige echte Dennis Hopper is.

In mijn wilde tienerjaren, die zich afspeelden aan het begin van de jaren tachtig, had ik net als veel leeftijdsgenoten een mateloze fascinatie voor de jaren zestig, die vlak achter ons lagen, maar waar we in ‘real time’ geen bal van hadden meegemaakt. De jaren zestig leken ons heel wat swingender, spannender en vrolijker dan de sombere sfeer die rond 1980 in de lucht hing.

Eén van de films die in mijn ogen de sfeer van het einde van de jaren zestig perfect verbeeldde was ‘Easy Rider’ uit 1969, een road movie in de meest zuivere zin van het woord. Twee motorrijders, gespeeld door Dennis Hopper en Peter Fonda (1940-2019) rijden van de Rocky Mountains naar New Orleans om ‘Mardi Gras’, het carnaval van New Oreans, te vieren. Onderweg pikken ze een passagier op, de tot dan toe nog onbekende Jack Nicholson, die in de film de rol van de alcoholische advocaat George Hanson speelt (Hanson? Waar heb ik die naam eerder gehoord?). ‘Easy Rider’ zou de doorbraak van Jack Nicholson betekenen en leverde hem zijn eerste Oscar nominatie op; in dit geval voor ‘beste mannelijke bijrol’.

‘Easy Rider’ is om meer dan één reden legendarisch te noemen. Dennis Hopper had zichzelf door zijn destijds in Hollywood beruchte wangedrag, veroorzaakt door het epische gebruik van drank en drugs in alle kleuren van de regenboog, onmogelijk gemaakt, niemand wilde nog met hem werken, en besloot daarom zelf een film te maken met het ook voor die tijd belachelijk lage budget van 400.000 dollar. Het script van de film (21 pagina’s tekst, de acteurs zouden de rest van de tekst tijdens de opnamen van de film al improviserend produceren) schreef hij samen met vriend en co-acteur en een ander enfant terrible van Hollywood Peter Fonda. Dennis Hopper regisseerde de film.

De film werd een enorm succes. Naast de Oscar nominatie voor Jack Nicholson ontving Dennis Hopper de ‘Prix de la première œuvre’ tijdens het Filmfestival van Cannes van 1969. De film bracht uiteindelijk meer dan 60 miljoen dollar op.

Op 7 november 1997, het was een uur of vijf in de middag, was ik gefascineerd door het feit de Hollywoodster Dennis Hopper van zo dichtbij, ‘in het echt’, te mogen zien. Ik was helemaal niet bezig met het idee of ik hem wel of niet zou moeten fouilleren. Al speelt Dennis Hopper in menige film de grote boef, of soms zelfs de verpersoonlijking van het kwaad, ik begreep vanzelfsprekend dat acteur en personage niet een en dezelfde zijn en hoefde daarom niet bang te zijn dat Dennis Hopper de vlucht naar Los Angeles zou gaan kapen. Alhoewel?

Op het moment dat Dennis Hopper een meter van het detectiepoortje verwijderd was, keek hij mij recht in de ogen aan, zei: “Just a moment”, stak zijn linkerhand in de rechterbinnenzak van zijn colbert (ik schrok niet) en toverde triomfantelijk een zwarte metalen brillenkoker tevoorschijn, legde die op het metalen plankje naast het detectiepoortje en stapte zonder een piepend geluid te produceren door het poortje. Aangezien ik wilde laten zien dat ik mijn werk professioneel en zonder aanziens des persoons uitvoerde nam ik de brillenkoker van het plankje en opende die om te kijken of er geen wapen in verstopt zat. Je begrijpt dat ik niet verbaasd was in de brillenkoker van Dennis Hopper een leesbril aan te treffen.

Ik klapte de brillenkoker teder dicht en overhandigde die onder het uitspreken van de woorden “There you go” aan de man die in zijn leven onder vele andere handen de handen van James Dean, Jack Nicholson en mijn allergrootse held van het witte doek aller tijden Marlon Brando had mogen schudden.

Heel kinderachtig zorgde ik ervoor dat de vingers van mijn rechterhand de hand van Dennis Hopper vluchtig aanraakten. Dichter bij mijn held Marlon Brando heb ik in mijn leven niet kunnen komen. “Thanks, man,” zei Dennis Hopper tegen mij, vlak voordat hij voor altijd uit mijn leven zou verdwijnen en in de richting van de aviobrug liep. Ik bleef Dennis Hopper nakijken totdat hij in de aviobrug verdwenen was en besefte dat Dennis Hopper niet mij, maar ik Dennis Hopper had moeten bedanken. Ik had echter geen tijd om verder te mijmeren. Ik hoorde het detectiepoortje achter mij piepen en op het moment dat ik mij omdraaide stond ik oog in oog met Michael Jackson.

Wereldberoemd in Bulgarije

UK Bulgaria Road Freight 2020 | 20/40f Container to Sofia

In de jaren negentig was ik wereldberoemd in Bulgarije, als schrijver en als wielrenner. Tijdens het afronden van mijn studie Russisch aan de Universiteit van Amsterdam aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw werd ik in Amsterdam verliefd op een prachtige studente kunstgeschiedenis uit Bulgarije, die hier niet met naam en toenaam genoemd wil worden omdat ze inmiddels een hoge functie in de Bulgaarse regering bekleedt. We werden smoorverliefd op elkaar en besloten samen een nieuw leven te beginnen in Sofia, de hoofdstad van Bulgarije. Mijn vriendin werd conservator in het grootse en meest prestigieuze museum van Sofia, het Nationaal Historisch Museum, ‘Национален исторически музей’ in het Bulgaars. Ik besloot mij bezig te gaan houden met mijn uit de hand gelopen hobby: schrijven.

Elke ochtend stonden mijn vriendin en ik om zes uur op. Na ons gezamenlijke ontbijt vertrok mijn vriendin naar het Nationaal Historisch Museum en toog ik aan het schrijven. Als ik na een paar uurtjes geen zin of inspiratie had om verder te schrijven sprong ik op mijn racefiets om lange tochten te maken door de heuvelachtige omgeving van Sofia. Al snel werd ik tijdens mijn fietstochten opgemerkt door de ploegleider van een professionele Bulgaarse wielerformatie. Tegen een riant salaris werd ik achtereenvolgens gepromoveerd van waterdrager tot eerste luitenant en ten slotte tot kopman van het team dat jaarlijks de winnaar van De Ronde van Bulgarije leverde. Ik werd een nationale bekendheid in Bulgarije en dit feit opende vanzelfsprekend diverse deuren voor mij.

Op een mooie winterdag aan het begin van 1996 werd ik benaderd door de legendarische flamboyante Bulgaarse uitgever Pjotr Beredin, de baas van de prestigieuze uitgeverij Bagri Publishing House, die in het oude centrum van de hoofdstad Sofia gevestigd was. Hem was ter ore gekomen dat ik niet onverdienstelijk kon schrijven. Had ik geen manuscript liggen dat zo ongeveer af was? Zou het geen idee zijn om dit manuscript in het Bulgaars te laten vertalen en op de Bulgaarse markt te brengen. Mijn naamsbekendheid als sympathieke wielrenner was in Bulgarije inmiddels zo groot dat literair succes verzekerd zou zijn.

Ik legde in die tijd de laatste hand aan mijn eerste roman ‘De Straf van Veger’, een boek dat ik meer als een grap dan als een serieus bedoeld literair werk beschouwde. Na voltooiing van het manuscript stuurde ik het resultaat naar Pjotr Beredin. Hij liet het door een team van vier zeer getalenteerde jonge vertaalsters binnen een maand in het Bulgaars vertalen en was na lezing zeer enthousiast. Hij noemde het boek “een meesterwerk van internationale allure dat zonder twijfel alle Bulgaarse verkooprecords zal gaan verbreken”. Zelf was ik voorzichtiger: ik vond het vooral een eer om een boek van mijn hand in de boekwinkel te hebben liggen, ook al was het op dat moment slechts een Bulgaarse boekwinkel.

Mijn vriendin las de Bulgaarse vertaling van ‘De Straf van Veger’ en distantieerde zich van het boek omdat het haar inziens “te misogyn van karakter is”. Haar afkeuring van mijn literaire debuut zou het begin zijn van het tragische en snelle einde van onze relatie. Een relatie die ik tot dan toe als ronduit sprookjesachtig had beschouwd.

Mijn Bulgaarse debuutroman ‘Наказанието на Вегер’, (in het Nederlands ‘De Straf van Veger’) verscheen op 20 juni 1996 en werd een enorm verkoopsucces. Ik werd uitgenodigd in tal van talkshows en de lezingen die ik door het land hield om mijn boek te promoten werden druk bezocht. In de Bulgaarse pers werd gesproken van “Mabelusmania”, omdat net als destijds bij The Beatles hysterische fans van mijn boek en persoon tijdens de lezingen het podium bestormden, lokken van mijn haar afknipten en hun weg vonden naar het bed van mijn altijd luxe hotelkamer.

In totaal zijn er in de bijna vijfentwintig jaar die verstreken zijn sinds het verschijnen van mijn Bulgaarse debuut in 1996 ruim een miljoen exemplaren van het boek gedrukt. In een land met zeven miljoen inwoners betekent dit dat één op de zeven Bulgaren in het bezit is van ‘De Straf van Veger’, oftewel veertien procent van de totale Bulgaarse bevolking, zuigelingen en dementen meegerekend. Een percentage waar geen enkele Nederlandse schrijver in Nederland, laat staan daarbuiten, aan kan tippen.

Vergeleken met de verkoopcijfers van mijn eersteling in Bulgarije kan zelfs een boek als ‘Komt een vrouw bij de dokter’ van Kluun, met een oplage van 1,3 miljoen verkochte exemplaren in Nederland, een land met ruim zeventien miljoen inwoners, als een matig verkoopsucces gekwalificeerd worden.

Na het grote succes van mijn in Nederland verschenen boeken, de literaire thriller ‘Kathmandu Hipsters’ (2018) en de verhalenbundel ‘Hoe ik liefde vergat te geven’ (2019) verschijnt in november dit jaar mijn tweede literaire thriller ‘John West en de gestolen Picasso’. Mijn uitgever, die haar kassa graag luid laat rinkelen, heeft het idee opgevat om volgend jaar, ter gelegenheid van het 25-jarig jubileum van ‘De Straf van Veger’, mijn Bulgaarse roman eindelijk in het Nederlands uit te geven.

Nu ik al enkele jaren van de publicatie van mijn boeken kan leven spreek ik de hoop uit dat de Nederlandse vertaling van ‘Наказанието на Вегер’, ‘De Straf van Veger’ ook in Nederland en wellicht daarbuiten een succes wordt. Dat daarbij de Bulgaarse toestanden die mij en het boek in Bulgarije hebben vergezeld niet geëvenaard zullen worden lijkt me evident en wenselijk.

Oudste foto uit de geschiedenis blijkt al van 1642 te dateren!

Algemeen werd aangenomen dat Joseph Nicéphine Niépce als de eerste fotograaf in de geschiedenis beschouwd kan worden (1826), ondanks het feit dat zijn opnamen de blootstelling aan belichting buiten zijn camera obscura niet overleefden. Vanwege dit laatste feit schoven andere historici liever Louis Daguerre naar voren als de echte eerste fotograaf, omdat zijn foto’s wel het daglicht konden verdragen (1838).

Mijn verbazing was groot toen ik afgelopen week werd benaderd door een fervent lezer van mijn boeken, die als conservator werkzaam is in het Rijksmuseum te Amsterdam. In een van de talloze archieven van het museum had hij een foto ontdekt, die gemaakt zou zijn in de lente van 1642, waarop volgens hem een voorouder van mij moet staan in het gezelschap van niemand minder dan Rembrandt van Rijn.

In eerste instantie weigerde ik de conservator te geloven. Een voorouder die als twee druppels water op mij lijkt in het gezelschap van de grootste schilder aller tijden. Dit leek mij toch al te zot. Maar de conservator zei dat hij het kon bewijzen, omdat hij bij de foto ook een briefje had aangetroffen dat waarschijnlijk door de ons onbekende fotograaf geschreven moet zijn. De tekst van het briefje luidde:

“Op dezus footus sij tea zyn hoea den berooeamdus dykhtear Peatrus Nykoolaaeszoon Maebelus den skhyldear Reambraendt van Righn advyas gheaft ovear den koompoositiea van Reambraendt’s skhildery ‘Dea koompaghnie vaen kapyteyn Fraens Baennynkck Kookq ende luyteanant Wyllem vaen Ruyteanburgh maeackt zikh geread om uyt te maerkhearean’, oock wel beackend aels ‘Dea Naekhtwaekht’.”

De vertaling van de Oud-Nederlandse tekst luidt: “Op deze foto is te zien hoe de beroemde dichter Petrus Nicolaaszoon Mabelus de schilder Rembrandt van Rijn advies geeft over de compositie van Rembrandt’s schilderij ‘De compagnie van kapitein Frans Banninck Cocq en luitenant Willem van Ruytenburgh maakt zich gereed om uit te marcheren’, ook wel bekend als ‘De Nachtwacht’.”

Na het zien van zo veel overtuigend historisch bewijs moest ik de conservator wel toegeven dat we hier zonder twijfel te maken hebben met de oudst bekende foto ter wereld. Stom toevallig is er een van mijn vele voorouders op te zien. Dat had iedereen kunnen gebeuren.

Hoe ik er ooit voor zorgde dat kardinaal Simonis bijna in de boeien werd geslagen

Eerlijk gezegd was ik een beetje verbaasd toen ik afgelopen woensdag hoorde dat kardinaal Simonis op 88-jarige leeftijd was overleden. Ik dacht dat hij al lang dood was. Ik hoop dat hij in zijn laatste levensjaren van een prettige oude dag heeft mogen genieten.

Ik heb kardinaal Simonis één keer in mijn leven mogen ontmoeten. Dat was niet in een kerk, zoals je wellicht zult denken, maar op onze internationale luchthaven Schiphol, waar ik rond 1990 als student een bijbaantje had in de passagiersbeveiliging.

Bij de ene vlucht had ik de taak om de bagage van passagiers aan te nemen, om die vervolgens op de bagageband van de x-ray machine te zetten. Bij een andere vlucht mocht ik plaatsnemen op de stoel achter het scherm van de x-ray machine om te kijken of een passagier geen wapens of andere verboden zaken in zijn bagage gestopt had. Omdat je bij deze laatste activiteit als enige van de vijfkoppige beveiligingsploeg ongeveer een uur lang op een stoel met vering kon zitten was dat klusje bij iedereen het meest populair.

Om op aanwijzing van degene die ‘x-ray keek’ de bagage van een passagier te moeten onderzoeken vond ik vaak beschamend of oninteressant.

Het vierde en laatste klusje bij de passagiersbeveiliging was voor mij het fouilleren van mannelijke passagiers, nadat het detectiepoortje af was gegaan ten teken dat een passagier te veel metalen voorwerpen bij zich droeg. Meestal ging het daarbij om sleutels, een portemonnee vol muntgeld of een brillenkoker. Feit blijft dat je de bewuste passagier van top tot teen moest fouilleren om erachter te komen waarom het detectiepoortje was afgegaan.

Veel passagiers vonden het gênant om en plein public over hun hele lichaam betast te worden door een laag opgeleide medeburger. Dat ik student was en binnen een paar jaar als hoogopgeleide de maatschappij zou betreden kon niemand zien, omdat ik net als alle andere beveiligingsbeambten een uniform droeg.

Om een lang verhaal kort te maken: op de dag dat ik kardinaal Simonis zou ontmoeten stond ik te fouilleren bij een vlucht op gate D9 waar, hoe kan het ook anders in het geval van een hoge katholieke geestelijke als kardinaal Simonis, aan de aviobrug een vliegtuig klaarstond met als bestemming het grootste internationale vliegveld van Rome en van Italië, de luchthaven Aeroporto di Roma Fiumicino, ook bekend als luchthaven Rome Leonardo da Vinci.

Ik had kardinaal Simonis al van een afstandje in de wachtrij voor de vlucht naar Rome zien staan. Ik sprak in gedachte de hoop uit dat het detectiepoortje in zijn geval niet af zou gaan. Kardinaal Simonis keek nors en arrogant en ik begreep dat hij zo ongeveer de laatste persoon was die de intentie had zich tijdens deze vlucht naar Rome als kaper te ontpoppen. Maar wat moet dat moet.

Ik zag aan de uitdrukking op het gezicht van mijn collega’s dat zij geen idee hadden wie de man was die in het volle ornaat van een katholieke kardinaal, een zwarte soutane met rode knopen en rode zoom, rode sjerp en rode solideo (een klein zijden hoofddeksel in de vorm van een bolkap), op het detectiepoortje af kwam geschuifeld.

Kardinaal Simonis liep door het detectiepoortje en het poortje maakte een hoog piepend geluid ten teken dat de kardinaal te veel metaal bij zich droeg. Ik stapte op kardinaal Simonis af en vroeg of ik hem mocht fouilleren. Van ergernis kwam er bij wijze van spreken stoom uit de oren van de beledigde kardinaal. Ik zag hem vol minachting naar mij kijken. Wie dacht dit knappe jonge ventje wel dat hij was, dat hij het in zijn hoofd haalde om hem, zo’n beetje de hooggeplaatste geestelijke van heel Nederland, te willen fouilleren of hij de eerste de beste terrorist was.

‘U denkt zeker dat ik een pistool bij me heb,’ zei kardinaal Simonis tegen mij, nog voordat ik hem met een vinger had aangeraakt.

Nu wil het feit dat er van geen enkele passagier werd getolereerd als hij een ‘grapje’ maakte over het in bezit hebben van een pistool, bom of ander middel om een vliegtuig mee te kapen. Met zo’n grapje kon je immers het luchthavenpersoneel en de medepassagiers de stuipen op het lijf jagen en dat werd van geen enkele passagier getolereerd.

Ik zal je krijgen, dacht ik en zonder kardinaal Simonis nog een blik waardig te keuren greep ik naar de portofoon die op de x-ray machine stond. Met de portofoon kon de bijstand van de marechaussee worden ingeroepen, die in het geval van een serieuze dreiging meestal binnen enkele tientallen seconden ter plaatse was.

‘D9 voor marechaussee!’ riep ik in de portofoon.

‘Marechaussee voor D9. Zeg het maar,’ klonk het krakend uit de in zwart leer gestoken Motorola DP 1400.

‘Er staat hier een man in een jurk, die zegt dat hij een pistool bij zich heeft!’ meldde ik de beambte van de marechaussee met gespeelde lichte paniek in mijn stem.

Stoom bleef maar uit de oren van kardinaal Simonis komen en inmiddels had zijn gezicht de kleur van zijn solideo aangenomen.

Binnen vijftien seconden waren er twee medewerkers van de marechaussee ter plaatse. Eén van hen kon een enorme glimlach niet onderdrukken.

‘Maar dat is kardinaal Simonis!’ riep de glimlachende beambte van de marechaussee mij toe.

‘O, dat wist ik niet,’ zei ik schijnheilig tegen hem.

‘Fouilleer hem toch maar,’ zei de beambte van de marechaussee tegen mij. ‘Regels zijn regels.’

Kardinaal Simonis had het niet meer van schaamte en ergernis en verplaatste het gewicht van zijn lichaam nerveus van de ene naar de andere voet.

Nadat ik kardinaal Simonis grondig gefouilleerd had, het detectiepoortje moest afgegaan zijn vanwege het enorme metalen kruis dat hij aan een ketting om zijn nek droeg, verder kon ik niets vinden, beende kardinaal Simonis met enorm grote stappen in de richting van de aviobrug.

Het zou mij niets verbazen als hij nog dezelfde avond in de krochten van het Vaticaan zijn beklag heeft gedaan bij de Poolse paus Johannes Paules de Tweede.

Was Jezus de eerste socialist?

Jezus in profetie | bijbelenzo

Volgens sommige christelijke socialisten was Jezus Christus de eerste socialist. Sommige lezers zullen verbaasd zijn over het feit dat christelijke socialisten überhaupt bestaan. Dit lijkt namelijk in tegenstelling te zijn met de uitspraak van Karl Marx dat “godsdienst de opium van het volk” is; het lijdzaam wachten op een beter leven na de dood in de hemel zou de mens afhouden van deelname aan de klassenstrijd, die uiteindelijk tot de socialistische revolutie zou moeten leiden.

Christelijke socialisten baseren hun mening op diverse passages uit het meest verkochte en gelezen boek aller tijden, de Bijbel. We schrijven Bijbel nog altijd met een hoofdletter als we het over de heilige tekst van de christenen hebben. Als je het boek uit een lade van het nachtkastje in je hotelkamer pakt om een vlieg mee dood te slaan schrijf je bijbel met een kleine letter. Het gebruik van het woord ‘heilig’ lijkt sowieso uit de tijd in ons tijdperk waarin de leugen lijkt te regeren en alternatieve feiten worden afgewisseld met tirades om vermeende tegenstanders te demoniseren.

Passages uit de Bijbel die christelijke socialisten inspireren zijn onder andere te vinden in het Bijbelboek Handelingen uit het Nieuwe Testament:

  • Allen die geloofden, vormden een gemeenschap en deelden alles samen. Ze verkochten hun have en goed en het geld werd uitgedeeld; iedereen kreeg zoveel als hij nodig had.(Handelingen II 42: 47)
  • Niemand eiste iets van wat hij bezat voor zichzelf op, integendeel: alles was gemeenschappelijk bezit. (…) Want wie landerijen of huizen bezaten, verkochten die. Het geld van de verkoop brachten ze naar de apostelen en ze legden het aan hun voeten neer. En iedereen kreeg zoveel toebedeeld als hij nodig had.(Handelingen IV 32: 35)

In passages als deze zien de christelijke socialisten de roep om een samenleving zonder armoede, minder sociale ongelijkheid en hulp aan mensen die het moeilijk hebben. Andere passages waar christensocialisten waarde aan hechten zijn:

  • Het tweede gebod komt op hetzelfde neer: “Heb uw naaste net zo lief als uzelf.”(Mattheüs 22:39)
  • Want God helpt de armen en verlost hen van hun onderdrukkers.(Psalmen 109:31)
  • Verkoop je bezittingen en geef de opbrengst aan wie te kort hebben. (Lucas 12:33)

Christensocialisme in Nederland

Als we kijken naar de grondleggers van het christensocialisme in Nederland schiet de lezer waarschijnlijk de naam van de predikant Ferdinand Domela Nieuwenhuis te binnen. In 1870 werd hij benoemd tot predikant in Harlingen. Nadat drie van de vier vouwen waar hij mee trouwde in het kraambed waren gestorven en hij zich ging verdiepen in de schrijnende sociale problemen van zijn gemeenteleden verloor hij zijn geloof en beschouwde hij zichzelf als atheïst. In 1879 werd hij verkozen tot leider van de Sociaal-Democratische Bond. Vlak daarna was hij de eerste socialist die plaats mocht nemen in de Tweede Kamer. Omdat Domela Nieuwenhuis van zijn geloof viel is hij vanzelfsprekend geen echte christensocialist te noemen.

De christensocialistische beweging was in Nederland vooral actief rond de Eerste Wereldoorlog. De allang vergeten Christelijk-Sociale Partij, opgericht in 1912, valt onder de noemer sociaaldemocratische en socialistische christenen te scharen.

Momenteel zijn christensocialisten vooral te vinden binnen de huidige christelijk-sociale ChristenUnie en binnen de socialistische SP.

Als het christendom mensen inspireert om de samenleving te veranderen in een samenleving waarin medemenselijkheid, solidariteit en naastenliefde voorop staan en niet lijdzaam blijven toekijken als het aardse bestaan een poel des verderfs lijkt waarin de rijken rijker worden en de armen armer kun je Jezus met een gerust hart de eerste socialist noemen.