Het was een mistige dag in de herfst van het jaar 1872. De dag waarop de altijd goedgemutste Dmitri Ivanovitsj Prijatnov een bezoek ging brengen aan zijn vaak zo zwaarmoedige jeugdvriend Alexej Sergevitsj Ljoebimov.
Alexej Sergevitsj woonde in een verwaarloosde lemen hut, ergens op een verder verlaten eilandje, midden in een uitgestrekt moeras, diep in de binnenlanden van Rusland, tussen Niznji Novgorod en Tver.
De hut van Alexej Sergevitsj was moeilijk te vinden. Dmitri Ivanovitsj wist echter, van eerdere visites aan zijn tot kluizenaar geworden voormalige schoolkameraad, hoe de hut te bereiken.
Luid vrolijke volksliederen zingend, met een fles vodka in de ene en een fles vodka in de andere hand, bereikte Dmitri Ivanovitsj de hut van Alexej Sergevitsj. Hij duwde de deur van de hut open en stapte zonder te kloppen binnen.
Alexej Sergevitsj kreeg alleen af en toe zijn jeugdvriend Dmitri Ivanovitsj op bezoek en was daarom niet verbaasd dat Dmitri Ivanovitsj zijn lemen hut betrad.
‘Noe i kak?,’ riep Dmitri Ivanovitsj vrolijk. Vanzelfsprekend sprak Alexej Sergevitsj Ljoebimov, net als Dmitri Ivanovitsj Prijatnov, Russisch en daarom begreep hij dat Dmitri Ivanovitsj hem vroeg hoe of dat het met hem ging.
‘Hoe is het met ons feestnummer?!,’ vervolgde Dmitri Ivanovitsj opgeruimd, in een poging de immens sombere Alexej Sergevitsj te doen ontspannen, terwijl hij, om zich thuis te doen voelen, zijn stinkende leren laarzen uittrok. Alexej Sergevitsj, die bij zwak kaarslicht aan het schrijven was geweest, draaide zich langzaam om en bekeek zwijgend zijn vriend. Met zijn rechterhand woelde hij door zijn rode baard als die van een verlopen priester zonder gemeente.
‘Ga zitten’ mompelde Alexej Sergevitsj, die zijn blik al weer naar het door hem geschrevene had gericht.
Dmitri Ivanovitsj zette de twee flessen vodka op de enige tafel die het vertrek rijk was. Een gammele eikenhouten keukentafel, waarvan de vierde poot al sinds mensenheugenis zoek was. Dmitri Ivanovitsj ging op de grond zitten omdat er slechts één stoel in het vertrek aanwezig was, die waarop Alexej Sergevitsjzat. Een vermolmde kruk eigenlijk. Dmitri Ivanovitsj tastte in zijn rechter jaszak naar pijp en tabak.
‘Zo, beste Alexej Sergevitsj, hoe staat het leven in de mistige moerassen?,’ grijnsde Dmitri Ivanovitsj, terwijl hij zijn barnstenen pijpje propvol goedkope tabak stopte. ‘Vermaak je jezelf nog een beetje, of vul je je tijd nog steeds met peinzen over het leven en het schrijven van treurige gedichten?’
‘Ach, Dmitri,’ bromde Alexej. ‘Je weet dat ik geen type ben van voetjes van de vloer en hela hola hupsakee. Ik vind het leven een straf, geen pretje. Ik geloof niet in het aardse bestaan. Volgens mij wordt de mens enkel geleid door lusten en egoïsme. Naar kunst en cultuur heeft hij geen oren. Enkel de zucht naar leeg amusement, bedwelming en perverse sex toont de ware aard van de hedendaagse mens. Het leven is daarom zwaar voor een oprechte kunstenaar, die de dingen doorziet en de taak heeft dit grote leed eenzaam en onbegrepen te dragen.’
Zuchtend en uitgeput zeeg Alexej Sergevitsj neer naast zijn oude boezemvriend. Dmitri Ivanovitsj sloeg een arm om hem heen. Met zijn andere arm reikte hij naar een fles vodka.
Dmitri Ivanovitsj kon enkel jolig en rijmend reageren. ‘Kom op man, maak open die fles. Vodka stilt alle pijn. Vodka maakt je vrolijk en gelukkig. Vodka is het medicijn.’
Alexej Sergevitsj opende afwezig de fles vodka en nam een lange, lange teug. Vervolgens gaf hij de fles aan Dmitri Ivanovitsj, die ook een lange, lange teug nam. Die gaf de fles weer aan Alexej Sergevitsj, die weer een lange, lange teug nam, en de fles weer teruggaf aan Dmitri Ivanovitsj, die ook weer een lange, lange teug nam. Deze handeling bleven de twee helden van ons verhaal stilzwijgend ettelijke malen herhalen. Toen de tweede fles vodka voor de helft geledigd was hernam Alexej Sergevitsj het woord.
‘Weet je, mijn beste Dmitri Ivanovitsj, soms denk ik wel eens dat ik een eind aan mijn leven moet maken. Eindelijk verlost van de nooit afnemende pijn in mijn ziel. Je weet dat ik niet in een hiernamaals geloof. Eigenlijk geloof ik nergens in.’
Alexej Sergevitsj begon aangeschoten te ijsberen. Hij schopte per ongeluk de samovar en de van zijn stiefmoeder geërfde matrosjka om, had dat niet door, en ging weer zitten.
‘Ik aanvaard de vergankelijkheid en de dood als de enige zekerheden des levens’, ging hij voort. ‘Verder niets. Alles en iedereen wordt vergeten. We eindigen allemaal als mest voor het onkruid. Zo ook mijn gedichten. Interesse voor de ander of enige diepzinnigheid is bij de meeste mensen ver te zoeken. Dmitri Ivanovitsj, hoe zwaar is dit alles!’
Dmitri Ivanovitsj, ook behoorlijk dronken al, keek Alexej Sergevitsj lachend aan. ‘Wat ben jij toch een grappige treurwilg. Wat heeft het voor zin te miezeren en te kniezen? Je leeft maar één keer, geniet toch van de goede dingen! De herten die dartelen in het woud voordat ze neergeschoten worden, de kleurige bloemen voordat ze verwelken, je pijpje tabak dat vanzelf wegbrandt, je borreltje voordat die op is, zo nu en dan. Geniet van de zon, die opkomt en weer onder zal gaan, het maanlicht dat weerspiegelt in het stil kabbelende water. Leef om te genieten van die mooie kleine dingen in dit leven, dat voorbij is voordat je er echt weet van hebt. Geniet van het moment dat voorbij gaat. Zit niet suf in een hoekje, terwijl de tijd verglijdt. Daar los je niets mee op. We verlaten het leven even dom als we het binnen gekomen zijn. Heb vrede met de werkelijkheid.’
‘Maar dat kan ik nu juist niet,’ barstte Alexej Sergevitsj in huilen uit. ‘Ik vind het allemaal zo erg. Zo vreselijk erg!’
Alexej Sergevitsj begon onbedaarlijk te snikken. De tranen biggelden van zijn rode ogen zijn rode priesterbaard zonder gemeente in. Dmitri Ivanovitsj trachtte Alexej Sergevitsj vergeefs op te monteren met een troostende arm om zijn schouder, het trekken van clowneske grimassen en het zingen van een zot lied. Niets hielp. Alexej Sergevitsj was een onverbeterlijke somberling en dat zou waarschijnlijk wel altijd zo blijven ook.
Toen de avond zijn einde naderde en Dmitri Ivanovitsj zich gereed wilde maken om weer op zijn versleten leren laarzen door het moeras naar huis te soppen, hoorde hij plotseling het geluid van steeds feller en sneller neer vallende regendruppels op het dak. Hij liep naar de deur van Alexej Sergevitsj’s hut. Toen hij die opende zag hij de proloog van een enorm onweer en besefte dat hij de nacht in de verwaarloosde lemen hut van Alexej Sergevitsj door zou moeten brengen. Dmitri Ivanovitsj besloot dat dit geen weer was om door naar huis te gaan.
Zo gebeurde het dat Dmitri Ivanovtsj en Alexej Sergevitsj samen de nacht doorbrachten. Samen in dat verwaarloosde lemen hutje op dat verder verlaten eilandje in dat uitgestrekte moerasgebied, ergens diep in Rusland, tussen Niznji Novgorod en Tver.
Voor hij ging slapen keek Dmitri Ivanovitsj nog een keer naar de nog immer doorhuilende Alexej Sergevitsj, zijn rode priesterbaard, zonder gemeente, leek wel een dweil. Ook keek hij nog eens naar buiten voor hij ging slapen.
‘Dit is wel een heel grote huilbui,’ prevelde hij, toen hij de regen op het dak van de hut hoorde klateren en diep in slaap viel.
Hij droomde over miljoenen kale grijnzende schedels die in het moeras naar boven kwamen drijven.
Vind ik leuk:
Like Laden...