Ik moet in mijn leven duizenden boeken hebben gelezen. Het ene boek maakt nu eenmaal meer indruk dan het andere boek. Met wat kunst en vliegwerk zou ik een vrijblijvende top 100 van favoriete boeken kunnen samenstellen. De grote meeslepende psychologische romans uit de negentiende eeuw van de Russische schrijver Fjodor Dostojevski zouden in die top 100 niet ontbreken. Ook relatief kleine romans zoals ‘The great Gatsby’ (1925) van F. Scott Fitzgerald en ‘L’ étranger’ (1942) van Albert Camus zouden in de lijst staan; twee tijdloze boeken over de menselijke conditie, waarin werkelijk elke zin, ja, ik zou haast zeggen elk woord, op de juiste plaats lijkt te staan. Adembenemend goed geschreven. Het oordeel ‘geniaal’ is dan niet ver weg.
Uit het Nederlandse taalgebied schieten mij twee boeken te binnen, die ik zo mooi, poëtisch en technisch goed geschreven vind dat ik tijdens het lezen van die boeken de voor mij nieuwe sensatie meemaakte dat ik niet in mijn gewoonlijke strakke tempo door kon lezen, maar zo ongeveer elke zin een tweede keer moest lezen om de ware schoonheid van die zin te bevatten. Ik heb het over de romans ‘Godenslaap’ (2008) van de Vlaamse auteur en dichter Erwin Mortier en ‘De avond is ongemak’ (2018) van Marieke Lucas Rijneveld, die, het kan geen toeval zijn, naast schrijver ook een zeer getalenteerde dichter is.
In een vaak haast plastische stijl die soms doet denken aan die van de door haar zo bewonderde Jan Wolkers in zijn roman ‘Terug naar Oegstgeest’ (1965) vertelt Marieke Lucas Rijneveld het semi-autobiografische verhaal over haar beklemmende jeugd in een zwaar gereformeerd gezin, dat na de dood van haar oudere broer desintegreert.
Een fragment uit ‘De avond is ongemak’:
“De veearts trok het opstapkrukje onder de wasbak vandaan en ging erop zitten. Het kraakte onder zijn gewicht.
‘Boer Evertsen heeft hem uit het meer gevist.’ Even wachtte hij, keek van Obbe naar mij en vervolgde toen: ‘Jullie broer is dood.’ Ik keek van hem weg naar de handdoeken die stijf van de vrieskou aan het haakje naast de wasbak hingen, ik wilde dat de veearts opstond en dat hij zou zeggen dat dit alles een vergissing was. Dat koeien niet veel verschilden van zonen, zij trokken ook op een dag de wijde wereld in, maar keerden voor zonsondergang en voor voedertijd weer terug in de stallen.
‘Hij is schaatsen,’ zei moeder, ‘en komt zo terug.’ Ze kneep het washandje boven het badwater tot een prop, de druppels maakten kringen, ze stootte tegen mijn opgetrokken knieën aan. Om mezelf een houding te geven, liet ik een legobootje te water op de golven die mijn zusje Hanna maakte. Ze had niet begrepen wat er zojuist was gezegd, en ik bedacht dat ik ook kon doen alsof mijn oren in de knoop zaten, een knoop die je er niet meer uit kreeg. Het badwater begon lauw te worden en voor ik er erg in had liet ik mijn plas lopen. Ik keek naar mijn pis die okergeel was en uiteenwolkte en zich vermengde met het water. Hanna merkte het niet, anders was ze meteen met een gilletje opgesprongen en had ze ‘viespeuk’ geroepen. In haar hand hield ze een barbie boven het wateroppervlak. ‘Anders verdrinkt ze,’ zei ze. De pop droeg een gestreept badpak, ik had er een keer mijn vinger onder gestoken om de plastic tietjes te voelen, niemand had het gezien. Ze voelde stugger aan dan het vetbultje op vaders kin. Ik keek naar het blote lichaam van Hanna, dat hetzelfde was als het mijne. Alleen dat van Obbe was anders. Hij stond naast het bad, nog met zijn kleren aan, hij had net verteld over een computerspelletje waarin hij op mensen moest schieten die als vleestomaten uit elkaar spatten, en zou na ons in hetzelfde badwater gaan. Aan de onderkant, zo wist ik, had hij een kraantje zitten waardoor hij kon plassen, met daaronder een lelletje als bij een kalkoen. Soms maakte ik me er zorgen om dat hij daar iets had hangen waar niemand over praatte. Misschien was hij wel doodziek. Moeder noemde het een plassertje, maar misschien heette het eigenlijk kanker en wilde ze ons niet bang maken omdat oma van de lichte kant aan kanker overleden was. Die had net voordat ze stierf een advocaatje klaargezet, waarover vader zei dat de slagroom zuur was geworden toen ze haar vonden, dat alles zuur werd als iemand doodging, onverwacht of gepland, en nog wekenlang had ik niet kunnen slapen omdat ik steeds in het donker oma’s gezicht in de kist voor me zag waar op den duur uit haar halfgeopende mond, oogkassen en poriën advocaat zo dun als eigeel droop.”
Het is bijzonder dat Marieke Lucas Rijneveld met de door Michele Hutchison gemaakte Engelse vertaling van haar prachtige prozadebuut ‘The Discomfort of Evening’ als eerste Nederlandse schrijver in de geschiedenis de prestigieuze International Booker Prize 2020 heeft gewonnen. A star is born.