Strijdkreet

8 juli 2015

Mijn naam is Jeroen S., gewone tomatenkweker van beroep. Ik vermeld met name “gewoon”, vanwege de zo machtige biologische maffia, die samenwerkt met het politieke etablissement, in Den Haag en in Brussel, om alles wat niet juridisch “biologisch” gekweekt is, systematisch te demoniseren en uit te roeien. Ik voel me godverdomme een doodgewone jood in de jaren dertig van de twintigste eeuw in Duitsland. Lastig gevallen om niets.

Ik zit sinds een week in de gevangenis. Ik ben tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege het produceren van chemische wapens. Ik heb niks gedaan! Ja, eerlijk gewerkt, van ‘s morgens vroeg tot ’s avonds laat in mijn tomatenkwekerij. Ik houd meer van tomaten dan van mijn eigen vrouw. Tomaten die u waarschijnlijk dagelijks eet: in uw zelf gemaakte salade, op uw hamburger bij de hamburgertycoon, uit het handje, of op brood. Al dan niet met een plak kaas, biologisch of niet geproduceerd, of ham = varken, eronder of erboven. De tomaat is één van uw beste vrienden. Misschien wel uw meest onopvallende en trouwe vriend.

Het enige wat ik heb gedaan is ouderwets proberen te boeren, net zoals mijn voorouders dat ook hebben gedaan. Ik bewerk het land met doodgewone bestrijdingsmiddelen tegen schadelijke insecten, zoals naaktslakken, witte vliegen en de bladluis, om de mooiste tomaten voor de laagste prijs voor u op tafel te krijgen. Verder gebruik ik insectparasitaire nematoden en verschillende soorten speciaal gekweekte roofmijten om het ongedierte te bestrijden.

Ik ben er inge­luisd door een samenzwering van de AIVD uit Den Haag, de milieupolitie uit Brussel en de Westlandse biologische tomatenmaffia. Misschien zijn er andere overheden bij betrokken, uit Amerika en Rusland. De vertakkingen in de wereld van de biologische terreurpolitie zijn inmiddels groot en wellicht allesomvattend. Het globale dorp is werkelijkheid geworden. Heksenjacht en sociale controle vieren hoogtij.

Kan mij verweten worden dat ik bestrijdingsmiddelen gebruik om mijn tomaten vers, gezond en goedkoop aan u te kunnen leveren? Wat willen de mensen dan? Tomaten met gaten erin? Of tomaten met rare bobbels en met onbestemde bruine onbespoten eeltvlakken erop? Tomaten van acht euro per stuk? Ja, ja, als het maar zogenaamd biologisch is. De meeste zogenaamde biologische tomaten zijn ook gewoon bespoten, maar dat mag, omdat de AIVD bij de keuring van die tomaten smeergeld opgestreken heeft. In de grijze schemerwereld tussen legale, schijnbaar legale en illegale biologische tomaten wordt in vakjargon tomatensmeergeld ook wel tomatenpureepecunia genoemd.

Het mag dan al weer tientallen jaren geleden zijn dat ‘De Muur’ viel, ik voel me nog steeds communist in hart en nieren. Het communisme gaat nooit verloren, omdat de waarheid nooit verloren kan gaan. De laatste secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjetunie en president van het grootste land ter wereld, twaalf tijdzones!, Michail Sergevitsj Gorbatsjov, mag ons dan per ongeluk verraden hebben, het communisme als alternatief voor deze wereld van markt en strijd en imago en gebrek aan empathie, naar de tering hebben geholpen in Europa, ik blijf in de droom van een arbeidersparadijs voor allen die uitgebuit worden geloven. Door allerlei minne streken en laster mogen de communisten uit de Tweede Kamer gelazerd zijn, ik heb er schijt aan dat onze waarden door het slijk gehaald zijn. Het doet me niets dat de kapitalisten denken dat we op de vuilnishoop van de geschiedenis zijn beland. Want de rode zon van het commu­nisme zal weer aan de kim verschijnen! (en dan bedoel ik niet de grote onsterfelijke leider van onze Koreaanse broeders in de enige ware leer Kim Il Sung en zijn opvolgers Kim Jong Il en Kim Jong Oen).

Het verhaal dat ik u ga vertellen speelde zich af toen onze krant ‘De Waarheid’, een fatsoenlijk communistisch dagblad, al bijna failliet was. Ik kan nog janken als ik aan de glorietijd van onze krant terugdenk. Ik zie de laatste dag waarop ‘De Waarheid’ verscheen dan ook als de zwartste dag in de grote rode geschiedenis van onze zo vooruitstrevende communistische partij van Nederland die niet meer bestaat. Maar laat ik ter zake komen.

Op een prachtige zomerse dag liep ik op de wallen in Amsterdam met “De Waarheid” te leuren. Omdat het communisme altijd zwart is gemaakt in de kapitalistische imperialistische Nederlandse pers werd ik nou niet bepaald als de Messias onthaald. Dan weer keek iemand mij schamper aan, een fluim kwam pal voor mijn voeten terecht, een middelvinger werd agressief naar me omhoog gestoken, of een fietser gaf me een schop voor mijn hol. Maar het deerde me niet. Was immers de grote godfather van het strijdbare communisme, de Russische Vladimir Iljitsj Oeljanov, artiestennaam Lenin, zelf ooit ook niet weggehoond door vertegenwoordigers van de reactionaire bourgeoisie in zijn eigen land? Verbannen naar Siberië en gevlucht naar Zwitserland? Daarom.

”De Waarheid”!!, “De Waarheid”!!,’ liet ik mijn stem over de ontuchtige grachten galmen. Maar verkopen deed ik niets.

”Ontwaakt”!!, “Ontwaakt”!!,’ klonk het uit de keel van een Jehova getuige aan de overkant.

‘Dwaas,’ siste ik tussen mijn tanden. ‘Ken je klassieken. Godsdienst is opium van het volk. Ik citeerde Karl Marx, van wie “Het Communistisch Manifest” uit 1848 het startschot vormde voor de geest van revolutie die het kapitalistische bastion aan het wankelen had doen lijken te brengen, zo lang geleden. Opium. Niet voor het volk, zoals men graag Marx fout wil citeren, maar van het volk: ze willen het zelf! Genaaid worden door de kerk, die een verlengstuk vormt van de kapitalistische macht.

”De Waarheid”!!,”De Waarheid”!!,’ brulde ik nu nog harder. ‘Niets, dan “De Waarheid”!!

Zo liep ik nog een tijdje door.

Een beetje mismoedig geworden door het feit dat ik maar niets verkocht besloot ik een kroketje bij de Febo (afkorting voor: frites en broodjes onderneming, zo kapitalistisch als wat) te gaan halen. Ik bestelde het kro­ketje bij de meneer achter de toonbank. Dan is het kroketje veel verser en smakelijker dan een kroketje dat je uit de muur trekt. Dat kroketje kan er immers al dagen liggen. Maar ja, handel is nu eenmaal handel in het kapitalistische Westen. Het gaat om geld, geld en nog eens geld. De gezondheid van de medemens interesseert hen geen bamischijf. Die minachting voor de gezondheid van de medemens zou bij de Febo in Havanna, Cuba, waar volksheld Fidel Castro, door middel van zijn broertje Raul, nog steeds de scepter zwaait, nooit getolereerd worden!

De man achter de balie van de Febo overhandigde mij, vals glimlachend, het verse kroketje. Ik legde mijn kranten neer op de straat en ging er op zitten. God, wat rook dat kroketje lekker. Ik nam een hap van het verse kroketje en brandde lelijk mijn mond. Toen ik kwaad en beschaamd achterom keek naar de man achter de toog zag ik nog net hoe hij gniffelend wegdook. ‘Leuke eikel,’ dacht ik en blies op het verse kroketje. Toen dat verse kroketje eindelijk een beetje afgekoeld was nam ik voorzichtig een nieuwe hap van het verse kroketje. Zo, dat ging al veel beter.

Terwijl ik lekker zat te smikkelen van mijn verse kroketje zag ik een soldate van het Leger des heils mijn richting opkomen.

”De Strijdkreet’!!, ‘De Strijdkreet’!!,’ riep ze. Haar stem klonk als die van een mekkerende geit.

”De Strijdkreet”, mompelde ik schamper.

Ik liep als enige te leuren met de èchte waarheid. Die psychotische bedriegers van de Jehova’s en die mislukte solda­ten van het sukkelachtige Leger des heils wilden de mislukke­lingen en ongelukkigen van deze aarde hoop geven op een beter leven na de dood. Laat me niet lachen! Het moet nu gebeuren! Op de barricades! Laat wapperen dat rode vaandel! Proletariërs aller landen verenigt u!

Ik zag een paar mannen lachend een bordeel uitkomen en dacht onwillekeurig ‘Proletariërs aller landen bevredigt u.’ Ik voelde me schuldig over deze flauwe woordspeling. Snel vergeten maar. Marx en Lenin zouden er toch niks van te weten krijgen. Die waren al lang dood.

De heilsoldate liep ook de Febo binnen en trok een frikadel uit de muur. Nu kon ik haar wat beter bekijken. Een jaartje of dertig schatte ik haar. Dan ben je toch nog niet dement? Toen ze de frikadel in haar mond stak vroeg de leuke eikel achter de toog breed lachend aan de soldate ‘of ie smaakte.’ De heil­soldate knikte beleefd van ja en kwam naast me staan.

Ik had net het kontje van mijn verse kroketje doorgeslikt en wilde weer opstaan om verder te gaan met het slijten van “De Waarheid” toen de heilsoldate plotseling smakkend het woord tot me richtte.

‘Ik ben vroeger ook hoertje geweest,’ zei ze en knikte naar de overkant waar Ghanese en Bengaalse hoeren zonder paspoort met hun kont stonden te draaien in rood neonlicht tot ze bevrijd zouden worden.

‘Dat is niet zo fraai,’ zei ik om maar wat te zeggen.

‘Dat is wel fraai,’ sprak de heilsoldate met consumptie. Een fijn gekauwd stukje frikadel kwam op mijn linkerwang terecht.

‘Fraai? Om de hele dag genaaid te worden door Jan en alleman? U liever dan ik.’ Ik streek het kleffe kwakje van mijn wang.

‘Nee, ik bedoel fraai dat ik hoer gewéést ben. En nu heilsoldate. Dat ik nu voor de lieve Heer werk in plaats van voor een pooier.’

‘Oh, bedoelt u dat.’ ‘Wat een maf wijf,’ dacht ik.

‘Ja, het was geen pretje om hoer te zijn,’ zei de vrouw en staarde voor zich uit.

Toen ze het laatste stukje van haar frikadel verzwolgen had veegde ze haar handen aan haar rok af. ‘Lekker typetje, die heilsoldate,’ dacht ik.

‘Nee, vast niet,’ zei ik en moest gapen.

‘En wat die klanten allemaal niet van je willen. Wat ze niet allemaal met je doen. Ongelooflijk.’ Ze zuchtte diep.

‘Het is toch wat,’ zei ik.

‘Zo was er een keer een klant …..’ Ze tetterde maar door. Ik luisterde niet en knikte af en toe. ‘…dat nou niet gek?’ Ze keek me vragend aan.

‘Nou en of,’ zei ik en schoof ongemakkelijk op mijn stapel kranten.

‘Er was ook een keer een klant die … Ik dacht dat ik moest overgeven.’

‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei ik volkomen ongeïnteresseerd.

Ik schoof wat opzij op mijn stapel kranten en nodigde de heilsoldate uit om naast mij te komen zitten. Misschien hield ze dan haar mond.

‘Dank u wel, meneer. Ik heet trouwens Anja.’ Ze schudde me de hand.

‘Jeroen.’

Het was een minuut stil.

‘Vertel nog eens zo’n verhaaltje over vroeger, Anja’, zei ik uit verveling.

Ze keek me even van opzij aan. ‘O.k.. Op een keer … elkaar met grote ogen aan!’

Ik luisterde niet. ‘Niet te geloven,’ antwoordde ik. ‘U heeft nogal wat meegemaakt, Anja,’ zei ik en keek naar haar benen. Wat had zich daar tussen allemaal niet afgespeeld!

‘Nou, ik ga maar weer eens,’ zei Anja en wilde opstaan.

‘Anja, blijf nog even, ik…,’ stotterde ik en hield haar vast aan een mouw. Ze keek me verbaasd aan.

‘Ik wil wel zo’n … “Strijdkreet” kopen,’ zei ik om mezelf maar een houding te geven. ‘Hoeveel kost dat?’

‘Hoeveel u kunt missen,’ zei Anja en keek me achterdoch­tig aan.

Ik greep naar mijn kontzak en pakte mijn portemonnee. Ik besefte opeens wat ik deed. Ik wilde godverdomme bijna geld gaan geven aan een ex-hoer die opium aan het volk verkocht. Ik duwde haar van mij af.

‘Nee!,’ riep Anja. Toen ze zich los wilde trekken stoot­te ze met haar elleboog in mijn gezicht.

‘Godver,’ riep ik en greep haar bij de keel. Haar hoedje viel op straat. Ze riep maar van ‘nee!, nee!’

De man van de Febo keek geamuseerd toe. In zijn hand hield hij een mobiele telefoon waarin hij praatte.

Anja krabde in mijn gezicht. Op dat moment gebeurde het. Ik nam Anja in de houdgreep om haar geweld op een afstand te houden. We waren de rand van de gracht tijdens ons gestoei al eng dicht genaderd. Anja kronkelde maar door met haar lijf, om los van mij te komen. Ik verloor mijn evenwicht en we vielen samen in het smoezelige grachtwater. Plons!!

Nou, ik was gelijk ontnuchterd. Toen ik weer boven water kwam zag ik hoe Anja huilend in de richting van het IJ zwom. Met huilende sirene kwam een politieauto voor de Febo tot stilstand. Twee agenten sprongen uit de auto. Eén van hen hielp me uit het water en klonk me in de boeien. Hij duwde me ruw op de achterbank. De ander raapte het hoedje van Anja op en rende over de gracht achter de alsmaar door zwemmende Anja aan.

‘Mijn kranten liggen nog bij de Febo,’ zei ik tegen de agent, die in het spiegeltje aan de achterkant van het zonne­schermpje keek en vermoeid met zijn rechterhand door zijn sluike blonde haar woelde.

‘Je neemt maar een abonnement op de Playboy in de lik, smeerlap,’ zei hij en draaide zich woest om, keek me met haat in zijn ogen aan.

Aan de overkant van de gracht stond een groepje keurige hoerenlopers in driedelig pak me uit te lachen. Wat hadden ze een lol. ‘De beste stuurlui staan op de wallen,’ dacht ik en keek spijtig naar mijn stapeltje kranten waar een hond tegen­aan stond te pissen.

‘Dat is ‘De Waarheid’ en niets dan ‘De Waarheid’,’ mompelde ik.

‘Wat zeg je?,’ vroeg de agent obligaat.

Hand op zijn knuppel.

Ik zei niets meer.