Je ogen kunnen geopend worden door het krijgen van een inzicht, je wereldbeeld wordt van het ene op het andere moment op zijn kop gezet, “alles” zie je opeens in een ander licht.
Voor mij was het lezen van ‘De Vreemdeling’ van Albert Camus op 15-jarige leeftijd zo’n moment; ik begon met schrijven, lezen veranderde van een willekeurige vrijetijdsbesteding in een missie om de werkelijkheid beter te kunnen doorgronden.
Afgelopen lente werden mijn ogen getroffen door staar. Na operaties aan beide ogen kon ik binnen enkele dagen beter zien dan in de tien jaren daarvoor.
Na een maand lang oogdruppels te hebben gebruikt om mijn nieuwe lenzen optimaal te kunnen laten functioneren nam ik ‘De Vreemdeling’ weer eens ter hand.
Vandaag is het exact twee jaar geleden dat de geslaagde boekpresentatie van mijn verhalenbundel ‘Hoe ik liefde vergat te geven’ plaatsvond in een afgeladen Boekhandel Laan aan de Burgemeester Mooijstraat 19 in Castricum.
Kan het feit dat iedereen wel eens liefde vergeet te geven het succes van het boek verklaren? Werden lezers aangetrokken door het feit dat “liefde” het thema was van elk van de twintig in de bundel opgenomen verhalen? Volgens de tekst op de achterflap van het boek: “de eenmalige, de ontbrekende, de onvoorwaardelijke en …”
Overal in het land besteedden leesclubs aandacht aan het boek en ik heb menigmaal tot mijn grote plezier en eer de feestelijke afsluiting omtrent het boek mogen meemaken van dergelijke leesclubs.
NBD Biblion over ‘Hoe ik liefde vergat te geven’: “Mabelus is een woordkunstenaar in zijn puurste vorm.”
Veronique Janssen in “Veronique’s Boekenhoekje”: “Sommige verhalen zijn pareltjes op zich en de poëtische stijl van Mabelus is bijzonder. In de verhalen zoekt hij regelmatig het randje op, en ja, soms gaat hij erover heen. Hier is lef voor nodig.”
Enfin, het boek is nog steeds verkrijgbaar in elke bibliotheek en boeken van Peter Mabelus zijn te koop via de volgende link: https://bit.ly/PeterMabelus
Vanmiddag had ik het voorrecht om, samen met twintig andere gasten, een interview bij te wonen van Arnon Grunberg door Vic van de Reijt, in de tuin van de Eerste Bergensche Boekhandel, aan de De oude Prinsweg 11 in Bergen.
Na afloop was er de mogelijkheid om gedurende vijf minuten een gesprek onder vier ogen te voeren met de schrijver zelf. Een onvergetelijke ervaring!
Slechts weinig lezers weten dat ik sinds 1984 een regelmatige correspondentie onderhoud met Oscar- en Nobelprijswinnaar Bob Dylan.
Op 6 juni 1984 gaf Dylan een zeer matig concert in Sportpaleis Ahoy in Rotterdam. Het was het eerste van een lange reeks concerten van de meester die ik zou bezoeken.
Naar later bleek was zijn belabberde optreden van die avond niet te wijten aan een te veel aan whisky, of een slecht humeur, maar aan een zware griep. “The show must go on”, niet waar?
Via via was ik er achter gekomen dat Dylan na het concert zou overnachten in het chique Hotel des Indes aan het Lange Voorhout in Den Haag.
Na het concert spoedde ik mij zo snel mogelijk per taxi naar het hotel, in de hoop Dylan in de luxueuze lobby van het hotel aan te kunnen treffen, om hem zijn handtekening te vragen, misschien zelfs een praatje te kunnen maken met mijn grote held.
Ik zat nog geen vijf minuten aan de bar van de lobby, achter mijn dubbele Jack Daniels zonder ijs, op de komst van Bob Dylan te wachten, of hij nam na zijn binnenkomst plaats op de kruk naast mij aan de bar.
Op het moment dat we met elkaar aan de praat raakten kreeg ik pas door hoe grieperig hij was. Kenners van de zangstem van Dylan, die door critici wel eens omschreven is als “de stem van een hond die met zijn poot vast zit in het prikkeldraad”, zijn gewend aan het nasale stemgeluid van Dylan, maar nu leek hij met al zijn poten in het prikkeldraad vast te zitten en stroomde het snot uit zijn neus als het water van de Niagara Falls op de grens van de Verenigde staten en Canada (metaforen zijn nooit mijn sterkste kant geweest. Dat zal de reden zijn dat ik schrijver geworden ben en geen dichter).
Op mijn vraag een drankje voor hem te mogen bestellen verbaasde het mij dan ook niet dat hij koos voor een “grog” (rum, gekookt water, citroen en honing).
In de loop van ons gesprek vroeg Bob Dylan op een gegeven moment pen en papier aan de barman en schreef binnen een minuut of twee een tekst, die hij mij overhandigde: “I feel like a car wreck”. Het nummer is nooit door Dylan uitgebracht.
We wisselden onze contactgegevens uit.
Vlak daarna zocht hij ziek zijn bed op.
We werden vrienden voor het leven.
Once I was a speeding, brand new car,
Now I am not even noticed as a cheap second-hand wreck,
I have nothing more to say, feel less than timid,
Petrol no longer needed, I can no longer be strengthened,
I feel like a car wreck, you vomited old fart,
Ripe for the scrap heap, tear me apart,
Take me off, throw me in a corner of the junkyard, crush me,
Willem Fredrik Hermans (1921-1995) wordt samen met Harry Mulisch (1927-2010) en Gerard Reve (1923-2006) tot de drie grootste Nederlandse literatoren van de twintigste eeuw gerekend. Deze classificatie lijkt me in hoge mate arbitrair. Volgens mij hoort ook Jan Wolkers (1925-2007) in het rijtje “beste schrijvers van de twintigste eeuw” thuis. Soit.
Over mijn ontmoeting met Harry Mulisch, tijdens de signeersessie die plaatsvond in boekhandel Scheltema aan het Koningsplein te Amsterdam op 23 maart 2001, ter gelegenheid van het verschijnen van, wat naar later bleek, zijn laatste roman ‘Siegfried’ (de laatste zin van het boek luidt: “Daarna niets meer”) schreef ik al eens een stukje.
Mijn ontmoeting met Jan Wolkers, na een lezing op zaterdag 27 maart 1992 in de Openbare Bibliotheek Amsterdam, die destijds nog gevestigd was in een statig pand aan de Prinsengracht wordt beschreven in een ander verhaal van deze bundel.
Over mijn ontmoeting met Gerard Reve in De Bijenkorf in Rotterdam, tijdens de signeersessie op zaterdag 1 december 1991, ter gelegenheid van de publicatie van zijn brievenbundel ‘Brieven aan mijn lijfarts’ ga ik nog eens een stukje schrijven.
Dat laatste geldt ook voor het telefoongesprek dat ik in de lente van 1983 met Jan Wolkers voerde naar aanleiding van een werkstuk voor het vak Nederlands. Genoeg te doen.
Dit stukje gaat over mijn ontmoeting met Willem Fredrik Hermans, die na afloop van de presentatie van zijn in opdracht van De Bijenkorf geschreven prulwerkje van een pagina of veertig ‘De liefde tussen mens en kat’, op 21 april 1985 acte de présence gaf op de boekenafdeling van het aan de Dam in Amsterdam gevestigde warenhuis. Na een interview, door iemand die ik mij niet meer kan herinneren, zou het talrijk aanwezige publiek in staat gesteld worden om een boek door de grote Willem Frederik Hermans te laten signeren. Dat laatste zou niet eenvoudig zijn; Hermans zat achter een tafeltje dat met stalen dranghekken was afgeschermd. Minimaal vijf politieagenten moesten ervoor zorgen dat de signeersessie ordentelijk zou verlopen.
De vraag rijst natuurlijk waarom Hermans kon rekenen op de komst van zo veel enthousiaste liefhebbers van zijn boeken. Er zijn diverse redenen te noemen waarom een signeersessie van Hermans anders was dan die van een andere grote Nederlandse schrijver.
In willekeurige volgorde: Hermans was de schrijver van een zeer divers en omvangrijk oeuvre dat onder meer de meesterlijke romans ‘Ik heb altijd gelijk’ (1951), het door Fons Rademakers verfilmde ‘De donkere kamer van Damocles’ (1958) en ‘Nooit meer slapen’ (1966) omvatte.
Hermans was in veel opzichten een omstreden schrijver. Zo zou hij op zijn zachtst gezegd er de kantjes vanaf hebben afgelopen tijdens het uitvoeren van zijn baan als lector aan de Universiteit Groningen, nadat hij in 1955 cum laude de graad van doctor in de wis- en natuurkunde (fysische geografie) had behaald. Hermans was zelden op de universiteit te vinden, omdat hij het veel te druk had met het bouwen aan zijn omvangrijke oeuvre. Alleen God had een fulltime baan aan de universiteit kunnen combineren met de literaire productie van Hermans. Zijn functioneren werd zelfs onderwerp van een officieel onderzoek, dat hem overigens vrijpleitte van plichtsverzuim.
Hermans was de Groningse grond toch te heet onder de voeten geworden en vertrok naar Parijs, om zich daar als fulltime schrijver te vestigen. Hermans liet zich na zijn verhuizing naar Parijs in 1973 niet vaak meer zien in het door hem geminachte kikkerlandje;
Als enige Nederlandse schrijver hield Hermans zich niet aan de culturele boycot van het racistische Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. Tijdens zijn bezoek aan Zuid-Afrika in 1983 liet hij zich uitgebreid fêteren door de ‘foute’ vertegenwoordigers van het destijds meest racistische land ter wereld. Dit werd hem door de culturele elite van het altijd zo politiek correcte Nederland niet in dank afgenomen.
Willem Frederik Hermans schijnt een chagrijn van de zuiverste soort te zijn geweest. Zo ongeveer alles kon zijn verschrikkelijke toorn opwekken en hij was dan ook een gevreesd columnist en polemist.
Vrienden schijnt Hermans nauwelijks te hebben gehad, vijanden maakte hij des te meer. Voor de grap had Gerard Reve het ooit over “de vijf stinkende logeerkamers van Hermans”, waar roestbruin water uit de kranen zou stromen, omdat die kranen zelden of nooit gebruikt werden.
Hermans rookte zijn hele leven als een schoorsteen. Zijn levenslange tabaksverslaving zorgde ervoor dat hij na zijn vijftigste levensjaar tijdens interviews meer aan het hoesten, proesten en rochelen was dan aan het praten. Het mag dan ook geen wonder heten dat hij aan een agressieve vorm van longkanker overleden is. Als ik een cynicus was geweest had ik het ironisch gevonden dat zijn tot as getransformeerde lichaam verstrooid werd op een anoniem grasveld van crematorium Daelwijck te Utrecht.
U begrijpt dat mijn ontmoeting met Willem Frederik Hermans weinig voor heeft kunnen stellen, in een setting die meer weg had van een uit de hand gelopen demonstratie bij een obscure Oostblokambassade dan een fatsoenlijke signeersessie in een chique warenhuis.
Vooruit dan maar, mijn ontmoeting met Willem Fredrik Hermans: de grote stapels van het flutboekje ‘De liefde tussen mens en kat’ waren door de vele Hermansfans, die voor mij in het gedrang stonden, allemaal weggegrist. Het boekje kostte destijds maar 3 gulden en 50 cent (voor de jonge lezers onder ons: 3 gulden en 50 cent in 1985 komt overeen met ongeveer 1 euro en 69 eurocent in 2020), zodat al die fans van Willem Frederik Hermans voor nog geen 2 euro in het bezit kwamen van de handtekening van de grote schrijver. Zo konden ze een echte gesigneerde Hermans in hun boekenkast zetten, tussen de cadeau gekregen boekjes van familie, vrienden, collega’s en kennissen, een enkel gratis Boekenweekgeschenk en de toevallig ook gratis geleverde Telefoongids.
In alle rust vond dat signeren van Hermans zoals eerder gezegd niet plaats. Terwijl de politieagenten de opdringerige massa op gepaste afstand probeerden te houden, nam een medewerker van De Bijenkorf vanachter de stalen dranghekken een boek van een willekeurige handtekeningenjager aan, schoof het boek snel, en al onderweg opengevouwen bij het titelblad, over de tafel waarachter Hermans zat, onder zijn met in de hoogte gehouden vulpen gevulde rechterhand, waarna Hermans als in een bliksemschicht zijn handtekening in het boek zette. En door. Geen opdracht, plaats of datum. Dit was massaproductie waar een lopende band jaloers op zou zijn.
Heeft de grote schrijver mij ook maar een moment in de ogen gekeken? Ik zou liegen als ik ‘ja’ zou zeggen. Misschien was zijn norse blik een ogenblik op mij als storend object in een zwerm storende objecten gericht. Misschien heb ik hem een moment aangekeken als een dode haring die door de verzorger van een dierentuin in de bek van een hongerige walrus wordt gegooid. Eerlijk gezegd weet ik het niet meer en daar ben ik niet rouwig om. Vroeger is dood.
Ik had ‘pech’. Nu alle exemplaren van het prulwerkje ‘De liefde tussen mens en kat’ verdwenen waren moest ik als relatief arme student een duur boek van Hermans van een stapel zien te grissen en een ogenblik onder de neus van Hermans zien te krijgen. Het lukte. Hermans zette binnen 1,2 seconden zijn handtekening in ‘mijn’ boek.
Opgelucht vocht ik mij een weg naar de kassa van de boekenafdeling, want met al die politie in de buurt fluitend met de roltrap naar beneden gaan zonder te betalen zat er die avond niet in. Bij de kassa zag ik pas dat ik de achtste druk uit november 1981 van de in november 1967 verschenen verhalenbundel ‘Een wonderkind of een total loss’ in mijn handen hield.
Thuis aangekomen las ik het boek in één ruk uit. Vooral het titelverhaal ‘Een wonderkind of een total loss’ kon mij bekoren. Op en top Hermans waren de laatste zes woorden van het boek: “Scheppend nihilisme, agressief medelijden, totale misantropie.”
Dit stukje zal worden opgenomen in mijn nog te verschijnen reportagebundel ‘Herinneringen aan mijn studievriend Prins Bernhard Junior’.