Papegaai

Dit verhaal speelt zich af in de tijd dat mensen elkaar nog discrimineer­den. Vandaag de dag kan men zich dat nog maar moeilijk voorstellen, maar als we er een kloek geschiedenisboek op naslaan, ik denk bijvoorbeeld aan de beroemde naslagwerken ‘Zwart op wit, over rassenschande en andere gedateer­de fenomenen’ van de Zwitserse hoogleraar Schöngraber, of ‘Discriminatie, theorie en praktijk’ van de Rotterdamse socioloog van Randwijk, kunnen we het inderdaad zwart op wit zien staan: vroeger vonden mensen andere mensen vaak meerwaardig, maar meestal minderwaardig, omdat ze een andere huids­kleur hadden.

Men sprak in de sociologie van die dagen ook wel over de zogenaamde ‘rassenladder’. De rassenladdertheorie, die voor het eerst geformuleerd werd in de jaren vijftig door de Oegandese antropoloog Soeaseusoembo, behelsde dat het blanke ras de eerste plaats op deze ladder bezette, de gelen (ook vaak het gele ras genoemd) bezetten de tweede plaats, de zwarten (ook vaak negers genoemd) vormden de hekkensluiters van deze trap, of eigenlijk moet ik dan zeggen trappensluiters, maar dat is geloof ik geen Nederlands woord.

Nu was het zo dat die tweede en derde plaats van de rassenladder discutabel waren. Sommige sociologen vonden dat de zwarten de tweede en de gelen de derde plaats op de rassenladder hoorden te bezetten. Argumenten daarvoor waren vrij zwak. Zo voerden diegenen die vonden dat de zwarten de tweede sport van de rassenladder dienden te bezetten aan dat de zwarten succesvoller waren dan de gelen in het uitoefenen van bepaalde takken van sport. Denk daarbij aan, bijvoorbeeld, de honderd meter sprint bij atletiek en basketball. Of het beoefenen van bepaalde populaire dansmuziek. Ik noem de ‘hip hop’, de ‘disco’ en de ‘rap’. Zij beweerden dat de gelen weinig kaas hadden gegeten van deze twee terreinen en enkel tot grote prestaties konden komen op het gebied van de laffe handel en dat nog onder dwang van de overheid ook. In deze school werden de gelen ook wel: ‘De joden van de rijzende zon’ genoemd. Onterecht, lijkt mij, want appels moet je niet met peren vergelijken. Chinezen zijn geen Japanners.

Zij die vonden dat de zwarten op de derde plaats van de rassenladder hoorden te staan meenden dat de gebieden waarin de zwarten excelleerden zó primitief waren dat die ‘prestaties’ onmogelijk een tweede plaats op de rassenladder rechtvaardigden.

Sommige sociologen pleitten er zelfs voor de zwarten als mensen­groep van de rassenladder te verwijderen en bij de biologi­sche groep van de mensapen geclassifi­ceerd dienden te worden, maar dergelijke sociologen werden slechts gevonden in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten van Amerika en onder de racistische boeren van Zuid-Afrika, waar tientallen jaren apartheid de breinen van menige blanke voor altijd had misvormd.    Overigens vonden sommige zwarte sociologen dat de zwarten de eerste plaats op de rassenladder dienden te bezetten. Waren de oudste menselijke resten immers niet in Afrika gevonden? Deze argumentatie werd weggehoond door het sociologische etablissement dat er op wees dat er ‘nog nooit een fatsoen­lijke uitvinding door een zwarte gedaan was die de mensheid vooruit had geholpen.’

Enfin, ik dwaal af. Ik wil de lezer enkel inwijden in de rassenpro­blematiek van die tijd. Een historisch fenomeen dat de laatste generaties vreemd is. De jongeren van nu hebben misschien wel eens oude avonturenfilms gezien waarin zwarten door joelende blanke en gele menigten met bulderende vlammenwerpers achterna worden gezeten omdat zwarten de toen nog ongeneeslijke ziekte aids zouden verspreiden. Ik refereer aan de kassuccessen van die dagen ‘Sero Positive Warriors’, ‘The Black Plague’ en ‘The Black Dick Inside Me’. Inmiddels weet iedereen dat aids niet een seksueel overdraagbare ziekte is maar veroorzaakt wordt door het slordig poetsen van de tanden en het te lang laten koken van aardappelen en rijst.

De tijd waarin dit verhaal speelt was de tijd waarin er een kente­ring was in het denken over de rassenladder. Discriminatie raakte uit de mode, net als het denken over mensen in gekleurde groepen. Men ging de mens steeds meer als individu beschouwen en niet meer in de eerste plaats als een represen­tant van zijn ras of volk. Mensen die nog hevig discrimineerden werden steeds vaker de deur gewezen. Hun ruitjes werden ingetikt door mensen met het hart op de juiste plaats, in het parlement werden racisten dood gezwegen en genegeerd door zij die beter wisten. Het parlement nam zelfs een wet aan die het discrimineren op grond van geloof, ras, huidskleur of seksuele geaardheid strafbaar stelde. De artikelen die de vrijheid van de seksuele voorkeur betroffen werden al snel weer ingetrokken, omdat de algehele perversie, verloedering en decadentie die daar het gevolg van waren dusdanige vormen aannamen dat de economie, de eer en goede naam van het land er aan ten onder dreigden te gaan. Maar daar hebben we het nu niet over. We hadden het over de alsmaar afnemende tolerantie tegenover racisten en fascisten en de manier waarop de overheid tegen de mensen, die halsstarrig bleven discrimineren, optrad.

Geen middel werd de overheid vreemd in de strijd tegen discrimina­tie. Zo kon men, als je dacht dat iemand discrimineerde, een ‘anti-discri­minatielijn’ bellen en anoniem iemand aangeven. Bij controles door de politie langs de openbare weg werd gesommeerd kofferbakken te openen om te kijken of er geen racistische stickers of lectuur in verstopt lagen. Bij de minste of geringste aanleiding vaardigden officiers van justitie huiszoekingsbevelen uit. Als je de radio luid aan had staan en er klonk een vrolijke schlager over het ‘Schwarze Wald’ kon je serieuze problemen krijgen, omdat je van nazisympathieën werd verdacht. Het was de tijd waarin jodenkoeken en negerzoenen uit de handel werden genomen. Zigeu­nerschnitzels en moorkoppen stonden op een zwarte lijst. Die zwarte lijst werd overigens ‘de lijst van ongewenste producten’ genoemd omdat ‘zwart’ negatieve associaties opriep met zwarthemden en de term ‘zwarten’ voor mensen met een bruine kleur.

Ik ga u een verhaal vertellen over discriminatie. Het is een verhaal over een man die de personificatie was van de hypocrisie. Naar buiten toe was het een keurige mijnheer, er viel niets op hem aan te merken, maar in feite was het een laaghartige discriminerende schurk van het zuiverste water. Dames en heren, mag ik uw aandacht voor het verhaal van de val van een schoft, mag ik uw aandacht voor de held van dit verhaal: ‘De papegaai van de heer X.’

De heer X was advocaat bij een bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen. Hij werd gerespecteerd door zijn collega’s en cliënten. Dat hij een overtuigd socialist was mocht een publiek geheim genoemd worden, al zei hij wel eens, ‘iemands politieke voorkeur is privé, daar heeft niemand wat mee te maken.’ En hoe waar bleek die uitspraak later te zijn! Wat een stiekemerd bleek de heer X uiteindelijk!

Het balletje van dit verhaal ging rollen op een vroege zonnige ochtend in de lente van het jaar 20**. Op het bureau voor de rechts­hulp aan armen en ongelukkigen was het door de jaren heen een traditie geworden om de eerste lentedag te vieren met een groots zuipfestijn in de bruine kroeg op de hoek (en hoe bruin de heer X ze bakte zou snel genoeg blijken!). Ook dat jaar werd er weer vreselijk gezopen. De volgende ochtend kwam iedereen met een bleek gezicht, zwetend en duizelig van de katers, het kantoor binnen druppelen. Zo ook de heer X. Hij had het zwaar.

‘Ik ga even schijten, misschien gaat het dan wat beter,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder en vertrok naar één van de drie toiletten die zich in de hal van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen bevonden. Toevallig begaf hij zich naar het meest rechts gelegen toilet, waarvan het slot al een paar dagen kapot was.

De heer X. had zich net goed en wel op de pot genesteld en daar kwam de bittere alcoholsmurrie al naar buiten spuiten. Op hetzelfde moment voelde hij echter een golf zure gal op komen zetten en, in de onjuiste veronder­stelling dat hij zijn schijterij beëindigd had, draaide hij zich van de pot, liet zich op zijn knieën zakken en begon onbedaarlijk te kotsen.

Nu wist een studente, die stage liep bij het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen, Anita Lammers, en die pips een half uur te laat op kantoor verscheen met een katertje, niet dat de heer X op dat meest rechtse toilet met dat kapotte slot aan het schijten en kotsen was. Dus opende ze onwetend van het pandemonium dat zich daar binnen afspeelde de deur van het meest rechtse toilet. Wat ze zag tartte elke beschrijving en haar voorstellings­vermogen. Niet alleen zag ze het wild schokkende lichaam van de zo geres­pecteerde heer X. Niet alleen rook ze de misselijk makende stank van de zure pap van gal, diaree en urine die zich in en op de pot en over de vloer van het toilet aan het verspreiden was. Ze zag niet alleen zijn morsige lid heen en weer zwaaien tussen zijn twee spastische bleke bollen vol haren. Ze zag ook vol afschuw het hakenkruis dat op de linkerbil van de heer X getatoeëerd stond. Een swastika!

Geschokt smeet ze de deur van het toilet dicht en begaf zich op trillende benen naar haar bureau in het kantoor. Enige minuten bleef ze verdwaasd voor zich uitstaren. Had ze echt gezien wat ze dacht dat ze gezien had? Was ze gek geworden? Hallucineerde ze soms door al die glaasjes zoete likeur die ze gisterenavond achterover geklokt had? Had iemand in de bruine kroeg misschien drugs in haar drankje gedaan?

Na enige minuten kwam de heer X geheel gefatsoeneerd het kantoor binnen wandelen. Zijn bloeddoorlopen ogen waren het enige bewijs van wat zich in het meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot, had afgespeeld. Vrolijk neuriënd gaf hij zich over aan het werk dat op zijn bureau lag te wachten. Terwijl hij naar Anita knipoogde lachte hij als de spreekwoordelijke boer met kiespijn.

De dag verliep verder als gewoonlijk op het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen. Af en toe was wel het tinkelen van aspirientjes in glazen, of in de verte het gekokhals van een van de medewerkers van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen te horen, verder was het een dag als alle andere.

’s Avonds kon Anita thuis in haar eikenhouten twijfelaartje de slaap niet vatten. Ze lag maar te woelen en te draaien en kon niet besluiten wat te doen. Had ze echt een swastika op de linkerbil van de heer X gezien? Ja, dat had ze. Was de heer X, de zo sociaal bewogen socialistische advocaat misschien wel een nationaal-socialistische advo­caat?

Om een uur of vier ’s nachts besloot ze de anti-discriminatielijn te bellen (4,50 euro per minuut). Stotterend vertelde Anita wat ze die dag op het toilet gezien had. Ze vertelde de medewerker van de anti-discriminatielijn ook dat ze zich zo moeilijk voor kon stellen dat de heer X. ook maar iets uit te staan kon hebben met nazi’s, fascisten of racisten, maar dat ze toch echt gezien had wat ze had gezien. Toen ze de hoorn weer op de haak gelegd had was ze een zware last en 22,50 euro lichter. Nog steeds in de war viel Anita Lammers eindelijk in slaap.

Intussen waren de raderen van de anti-discriminatie industrie op gang gekomen. De medewerker van de anti-discriminatielijn had gelijk de AIVD en de politie gebeld. Even later werd een huiszoekingsbevel uitgevaardigd door de dienstdoende officier van justitie. Nog geen uur nadat Anita haar telefoontje gepleegd had reden twee busjes met zwaailichten op het dak de straat binnen waarin de heer X een keurig appartement bewoonde.

Het leek wel of de heer X achter de deur op het aanbellen door de anti-discriminatie rechercheur had staan wachten, want de goede man had zijn vinger nog niet van de bel gehaald of de deur van het appartement zwaaide open. En wat zag de heer X er uit! Hij was slechts gekleed in een open geknoopte blouse, om zijn middel waren enorme bundels verbandgaas gewikkeld.

‘Anti-discriminatie politie. We hebben een melding gekregen. We komen even kijken en praten,’ zei de rechercheur en een stoet van veertien politiemensen, vier in burger, de rest in uniform, trok het appartement binnen. Bedremmeld bleef de heer X bij de deur staan. Zijn trillen­de handen bevingerden een smoezelig whiskyglas. Wat was de heer X nerveus!

‘Komt u maar even op uw buik hier op de bank liggen,’ baste de rechercheur die ook had aangebeld. Zijn naam was Coen Schenk.

‘Op mijn buik op de bank liggen?,’ stotterde de heer X geschokt. Wat ging er nu gebeuren? Ze zouden toch niet met zijn allen… Nee toch?

Nadat de heer X bang om zich heen kijkend buikelings op de bank plaats had genomen doemde vanuit de keuken een agent met een schaar in zijn rechterhand op. In een hoek van de woonkamer zat een papegaai op zijn stok in een gouden kooi te slapen.

‘We hebben een melding binnen gekregen dat u een verboden teken op uw linkerbil getatoeëerd heeft staan. We komen daarom even een onderzoekje verrichten,’ zei Schenk, die blijkbaar de leiding had van deze nachtelijke operatie.

‘Verboden teken?,’ vroeg de heer X laf. ‘Wat dan?’

‘Een hakenkruis mijnheer. Als u het zo graag weten wilt of nog niet wist. Er zou een swastika op uw linkerbil staan. Een swastika goddomme!,’ sprak de rechercheur met nauwelijks ingehouden woede.

‘Swastiwat?,’ vroeg de heer X schijnheilig.

‘Agent!,’ commandeerde Coen Schenk de agent die met de schaar in zijn hand klaar stond en wees naar het verband dat strak om het kruis van de heer X gewikkeld zat. In twee grote halen lag het achterste van de heer X te kijk voor veertien paar nieuwsgierige ogen. Maar er was geen hakenkruis te zien! Wel bevond zich op de plaats waar het hakenkruis gestaan zou hebben een grote, nog bloedende, gapende wond.

‘Wat is dat?,’ vroeg de rechercheur de heer X om een verklaring. ‘Heeft u het verboden teken weggesneden?’

‘Weggesneden?’ Zweet stroomde over het gezicht van de heer X. ‘Nee, gat verbrand,’ piepte hij.

‘Hoe dan?,’ vroeg Schenk geërgerd.

‘Aan de kachelrand,’ stamelde de heer X. In zijn ogen stond laf afgrijzen te lezen.

Rechercheur Schenk keek de heer X ongelovig aan en sommeerde de agenten het hele appartement te doorzoeken op belastend materiaal. In elke kast werd gezocht, laden werden open getrokken, boeken doorgebladerd, gordijnen gingen van de roe, zelfs de planten werden uit hun potten gehaald. Er werd echter niets gevonden wat ook maar enigszins op discriminatie duiden kon. En ook geen bloed op de kachelrand. Verbaasd en teleurgesteld togen de manschappen naar de twee busjes waarvan de zwaailichten werden uitgezet.

De rechercheur snapte er niets van. Alles wees erop dat de heer X loog over de toedracht van de gapende wond op zijn linkerbil. Dat hij wel degelijk een swastika op zijn linkerbil getatoeëerd had gehad. Blijkbaar had de heer X die ochtend doorgehad dat Anita Lammers hem gezien had op dat meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot en thuis met veel geweld snel de swastika verwijderd. Nu was er echter geen enkel bewijs. Hoe nu verder?

Peinzend liet Schenk zijn blik door het appartement van de heer X dwalen. Opeens viel zijn oog op de papegaai, die al die tijd op zijn stok in de gouden kooi had zitten slapen. Hij pakte de schaar op die de agent, die het verband los geknipt had, op de tafel had laten liggen en wendde zich tot de heer X.

‘Hoe heet uw papegaai?,’ vroeg Schenk op beleefde toon aan de heer X.

‘Adolf, nou goed!?,’ zei de heer X en barstte van opluchting in lachen uit, omdat hij zeker wist dat de politie hem niks maken kon. Wat was hij weer zelfverzekerd nu de autoriteiten niets tegen hem in bleken te kunnen brengen. Alleen bleef hij er even verrot uitzien als zojuist.

Rechercheur Schenk liep naar de gouden kooi en ratelde met de schaar langs de tralies. De papegaai werd wakker van het rinkelende geluid en begon gelijk het Horst Wessel lied te kraaien:

Die Fahne hoch die Reihen fest geschlossen
S. A. marschiert mit ruhig festem Schritt
Kam’raden die Rotfront und Reaktion erschossen
Marschier’n im Geist in unsern Reihen mit

Die Strasse frei den braunen Batallionen
Die Strasse frei dem Sturmabteilungsmann
Es schau’n auf’s Hackenkreuz voll Hoffung schon Millionen
Der Tag fur Freiheit und fur Brot bricht an

Zum letzen Mal wird nun Appell geblasen
Zum Kampfe steh’n wir alle schon bereit
Bald flattern Hitler-fahnen Uber allen Strassen
Die Knechtschaft dauert nur mehr kurze Zeit

Die Fahne hoch die Reihen fest geschlossen
S. A. marschiert mit ruhig festem Schritt
Kam’raden die Rotfront und Reaktion erschossen
Marschier’n im Geist in unsern Reihen mit

Op zich was dat tot daar aan toe, maar nadat het lied uit was riep hij met krakende stem ‘Heil Hitler!’ Coen Schenk draaide zich bruusk en met fonke­lende ogen om naar de heer X. De papegaai riep luid, ‘Wollt ihr den totalen Krieg!?’

‘Wat betekent dit!?,’ vroeg Schenk sissend van woede.

De heer X voelde zich plotseling niet meer zo zeker van zijn zaak. ‘Die heb ik op een vogelmarkt in Frankfurt gekocht!,’ riep hij blozend. Wat begon de heer X weer te zweten!

Rechercheur Schenk riep naar buiten dat zijn mannen de heer X mee naar het politiebureau moesten nemen voor een uitgebreid verhoor. Hij zou zorgen dat de zaak tot de bodem uitgezocht zou worden. De waarheid moest boven komen!

Na een uitgebreid onderzoek en dagenlange verhoren kwam aan het licht dat de heer X de papegaai al jaren in zijn bezit had en dat er in Frankfurt helemaal geen vogelmarkt is. Niet in Frankfurt am Main en niet in Frankfurt an der Oder. Ook werd er een geheim zolderkamertje ontdekt aan de andere kant van de stad, dat de heer X stiekem huurde en nog stiekemer regelmatig s’nachts bezocht. Daar trof men nazisti­sche lectuur aan, films, stickers, een stuk gelezen exemplaar van ‘Mein Kampf’ en zelfs twee uniformen van officiers van de SS. Ook gaf de heer X uiteindelijk toe dat hij inderdaad een swastika op zijn linkerbil getatoeëerd had gehad en dat hij die, na zichzelf verdoofd te hebben met alcohol en slaappillen, met een mes verwij­derd had op de avond van de dag dat hij door Anita Lammers betrapt werd, toen hij aan het kotsen en schijten was geweest op dat meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot, van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukki­gen.

Na een korte rechtszaak werd de heer X op het grote plein in de hoofdstad onder grote publieke belangstel­ling en goedkeuring onthoofd. Zo ziet u maar weer.

Dit was het verhaal van één van de laatste mensen die stiekem nog discrimineerden. Gelukkig komt dat nu, nu we allemaal min of meer dezelfde poepkleur hebben, niet meer voor.