Van auteur Peter Mabelus kreeg ik zijn verhalenbundel ‘Van Kluun tot Clinton’. Je kunt deze auteur kennen van ‘Hoe ik liefde vergat te geven’ en ‘Kathmandu Hipsters’. Ik vertel je graag meer over deze bundel. Lees je mee?
Het verhaal van Van Kluun tot Clinton
Van Kluun tot Clinton: Van Jan Wolkers tot Prins Bernhard Junior, van Donald Trump tot Hollywoodsterren als Donald Sutherland en Dennis Hopper en rocksterren als Bob Dylan en Billy Preston, de stoet van beroemdheden, waar Peter Mabelus vaak ook nog een innige vriendschap mee opbouwt, lijkt eindeloos. In zijn vierde boek, de bundel ‘Van Kluun tot Clinton’ zijn tientallen reportages opgenomen, waarin Mabelus op zijn bekende, hilarische wijze verslag doet van zijn “ontmoetingen” met een aantal Groten der Aarde.
Mijn mening
‘Van Kluun tot Clinton’ heeft een vrolijke cover. Het doet me denken aan de kunstenaar Andy Warhol en de bekende schilderijen van Marilyn Monroe. De vrolijkheid van de cover past bij de sfeer in de bundel. Het is vrolijk, grappig, satirisch en vol lef.
Het is een opvallende verhalenbundel met de typische Peter Mabelus-stijl. Het is humoristisch met een randje sarcasme. Ik vind dit heerlijk lezen, maar je moet hiervan houden.
De ontmoetingen met de verschillende Groten der Aarde zijn beeldend vormgegeven en het is alsof je aanwezig bent bij de ontmoetingen. Het zijn korte verhalen met veel vaart. Er is geen ruimte voor veel details. Het is recht voor zijn raap. Peter Mabelus schroomt ook niet om zijn mening te geven. Het is een met lef geschreven bundel.
Helaas heb ik vanmiddag de laatste bladzijde van ‘Initialen B.B.’ omgeslagen, de baksteen dikke autobiografie van film- en levensicoon Brigitte Bardot (1934), gepubliceerd in 1996.
To know her is to love her. Wat een prachtig, openhartig boek, geschreven zonder de hulp van een ghostwriter.
Over alle door toerisme verneukte plekken op onze zinderende aardbol: ‘Ik haat toeristen die dromen kapot maken, die gulzige kannibalen, die verzwelgers van beelden, die vampiers van de ziel.’
Als Brigitte Bardot onze koningin zou zijn, zou ik de monarchie voorlopig steunen.
Volgens cijfers van het CBS (Centraal Bureau voor de Statistiek) is Nederland de grootste exporteur van vlees in de EU (zie bron 1): “Nederland exporteerde in 2020 voor 8,8 miljard euro aan vlees en was daarmee de grootste exporteur van vlees in de EU.
60 procent van de totale Nederlandse verdiensten aan vleesafzet wordt verdiend met vleesexport en 40 procent met binnenlandse vleesafzet.
Van de totale vleesexport van 8,8 miljard euro is 85 procent export van in Nederland geproduceerd of verwerkt vlees en 15 procent wederuitvoer of doorvoer.
Ook in exportgewicht is Nederland de grootste exporteur. In 2020 werd 3,6 miljard kilogram vlees geëxporteerd. Nederland is al decennia een grote vleesexporteur. Zo was Nederland al in 2000 de grootste exporteur van de EU, met een export van 2,4 miljard kilogram vlees (5 miljard euro).”
Volgens hetzelfde CBS schommelt het totaal aantal varkens in Nederland al jaren rond de 12 miljoen. Deze varkens staan op steeds minder bedrijven en de meeste varkens zullen tijdens hun zeer korte leven nooit het licht zien (bron 2).
Amerikaanse bestuurders hebben een kleine eeuw geleden de komst van de wolkenkrabber mogelijk gemaakt. Nederlandse bestuurders hebben de komst van de varkensflat gelegitimeerd en gefaciliteerd, net zoals de Duitse bestuurders 80 jaar geleden verantwoordelijk waren voor de komst van de gaskamer, die het einde van miljoenen mensenlevens betekende tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Vergeet niet dat de voortdurende massamoord op veelal zeer jonge varkens alleen kan plaatsvinden met goedkeuring van onze volksvertegenwoordigers. Die volksvertegenwoordigers worden gekozen door jou.
Waarom faciliteert onze overheid het bestaan van talloze varkensflats, waarin moord en doodslag aan de orde van de dag zijn, en weigert diezelfde overheid de woningnood onder met name jongeren en minder vermogenden eindelijk eens serieus aan te pakken? Dat komt mede omdat jij bij verkiezingen op een partij stemt die opkomt voor de rijke vleeseters en de armen en onmondigen verwaarloost en negeert.
Waar een wil is, is een wet. Als het volk echt zijn macht wil laten zien kan het een einde maken aan de varkensflat en de woningnood. God zou beide fenomenen verboden hebben, als Hij nog geleefd had.
Ik was die avond even na tienen thuis gekomen van mijn werk. Ik voelde me brak en vuil. Ik had honger. Na een snelle verfrissende douche en daarna een dubbele boterham met zes vette plakken Gelderse worst, rijkelijk besmeurd met scherpe Franse mosterd, voelde ik me als herboren.
Ik was klaar om datgene te doen wat ik me zo had voorgenomen te doen, waar ik heel mijn hart en ziel en zaligheid in kwijt kon: verder schrijven aan mijn roman. Mijn eerste roman, waar ik vier maanden geleden aan was begonnen. Ik had al ruim zeventien bladzijden van mijn grote schrijfblok vol geschreven. Tot nu toe was ik zeer tevreden over wat er op papier stond.
Zeventien bladzijden in vier maanden tijd lijken niet zo veel. Je moet echter wel bedenken dat ik een erg drukke baan heb. Druk is eigenlijk niet het goede woord. Ik bedoel dat ik erg veel tijd kwijt ben met het vervullen van mijn functie van assistent-beheerder van de oostelijke fietsenstalling van het Centraal Station van Amsterdam.
Fietsen moeten worden gestald en soms gerepareerd. Verder hebben we daar ook nog de verhuur van fietsen. Maar vaak genoeg is er niet veel te doen. Ik loop vaak dubbele diensten. Dagen van zestien uur werken zijn voor mij geen uitzondering. Dat doe ik niet omdat ik een geldwolf ben, zo zit dat niet. Ik werk zo veel om de schulden af te lossen die ik vorig jaar gemaakt heb om met mijn vriendin twee maanden op vakantie te gaan naar Indonesië. En dan verklap ik gelijk de tweede reden waarom ik zo weinig tijd heb om te schrijven. Mijn vriendin.
Mijn vriendin wil me heel graag en heel vaak zien. Niet dat we dan veel bijzonders doen. We hebben een totaal verschillende opvatting over het vreugdevol besteden van vrije tijd.
Zij houdt veel van televisie kijken, vooral soapseries. Ik hou niet van televisie kijken, ik lees liever een goed boek. Mijn vriendin gaat graag naar de bioscoop. Ik word claustrofobisch als ik op commando in het duister voor minimaal anderhalf uur in een krappe zetel moet zitten staren naar iets waar ik geen invloed op heb, hoogstens onderbroken door het op commando likken aan een ‘magnum’ waar ik ook niet van houd.
Zij houdt van snoepen, ik niet, geef mij maar kaas of worst. Zij houdt van knuffelen op de bank. Ik krijg daar een verrekte nek of pijn in mijn rug van. Zij vindt het leuk om een eindeloze stoet van zogenaamde vrienden en kennissen bij haar te laten komen eten, dag in, dag uit. Die vrienden en kennissen zijn allemaal “erg goede vrienden” van haar waar ze “heel goed mee kan praten.” En die vrienden moet ik, als zijnde haar vriend, natuurlijk allemaal ontmoeten en serieus nemen. Ik vind het vreselijk. Ik vind een handvol vrienden, die je af en toe ziet omdat je dat echt wilt, genoeg. Ik moet er niet aan denken om elke dag iemand over de vloer te hebben die praat over zijn of haar baan in de automatisering, het open jeugdwerk, of op de universiteit. Het interesseert me eenvoudig niet. Ik heb er geen energie voor.
Ik besteed een aanzienlijk deel van mijn vrije tijd liever met het schrijven aan mijn eerste roman. Als ik niet schrijf dan vind ik het prettig om in een café te kletsen met mijn vrienden terwijl we doorzakken en groots en meeslepend praten. Gezellig met een sigaretje erbij Belgische biertjes drinken tot onze hoofden gaan tollen en draaien. Als het zover is wil ik naar huis.
Mijn vriendin rookt niet. Ze drinkt niet. Ze houdt niet van literatuur. Ze leest niet. Ze heeft nog nooit een verhaal van mij gelezen. Dat interesseert haar niet.
Ondanks dat er weinig dingen zijn die we samen kunnen delen, hou ik erg veel van mijn vriendin. Ze is erg lief en attent. Vorige week heb ik alweer een mooi overhemd van haar cadeau gekregen. Een grof katoenen overhemd met een Inca-achtig motief. Pasteltinten in horizontale banen afgewisseld met wit.
Omdat we weinig gemeenschappelijke interesses hebben is het wat mij betreft goed genoeg als we elkaar twee keer in de week zien en bij elkaar slapen. Dan hebben we tenminste genoeg tijd om samen de dingen te doen die we allebei leuk vinden.
Mijn vriendin denkt daar anders over. Daarom belt ze me ook zo vaak. Iedere dag. En dat terwijl ze elke dag een andere eetafspraak heeft. Bellen is haar passie. Ze belt me na, desnoods tijdens zo’n etentje om te vertellen wat haar goede vriend of vriendin zoal aan het doen is. Ze vermeldt goede tips over het zoeken van een baan die bij mijn niveau past. Ik ben immers afgestudeerd. Tips over netwerken. Één grote gezellige club van bruisende academici met uiterst zinvolle bezigheden. Ik wil dat ze me met rust laat. Ik wil schrijven.
Ik had me voorgenomen die avond te schrijven. Ik legde het open geslagen schrijfblok klaar op de schoon geruimde eikenhouten tafel in mijn woonkamer. De zware pen vol gitzwarte inkt op het schrijfblok. Rechts van het schrijfblok de prachtige grote ronde zwarte bakelieten asbak uit de jaren vijftig, die ik van mijn moeder gekregen heb voor mijn achttiende verjaardag. Daarvoor mijn pakje Camel Filters Turkish & American Blend. Daarnaast de benzine-aansteker die een vriend voor me uit Vietnam meegenomen heeft. Het is een gebutste koperkleurige Zippo die ooit het eigendom geweest is van een G.I. Joe met daarop het stoere opschrift “You never really lived until you’ve nearly died.” Links naast het schrijfblok een zojuist geopende literfles Albert Heijn Huiswijn (rood) en een hoog en slank limonadeglas. Ik was er klaar voor.
Mijn antwoordapparaat stond twee meter van me vandaan op het stereomeubel. Ik had het bandje nog niet afgeluisterd. Het rode lampje flikkerde steeds drie keer. Drie boodschappen. Moeder?, vriend?, vriendin?, mijn vriendin? Voor ik met schrijven wilde beginnen luisterde ik het bandje af. Twee keer een in gesprekstoon, de derde boodschap was van mijn vriendin.
‘Hallo schatje, met mij. Ik zit met Remco en Inez in “De Duvel.” Kom je ook? Het is nu tien uur, dus ik snap niet waarom je nog niet thuis bent. Ben je weer naar de avondwinkel geweest om een fles wijn te halen? Grapje. Oké, tot zo.’
Mijn vriendin had dus vlak voor het moment dat ik thuis gekomen was gebeld. Ze wil altijd precies weten tot hoe laat ik moet werken. Dan kan ze uitrekenen hoe laat ik thuiskom. Ik woon immers exact acht minuten fietsen van mijn werk vandaan. Zo weet ze precies wanneer ze me kan bellen. En dat doet ze dan ook. Ik drukte op “erase” om het bandje blank te spoelen. Ik liet het antwoordapparaat aanstaan.
Ik had voor de volgende avond met mijn vriendin afgesproken om naar een film met Tom Hanks te gaan. Ze wist dat ik die avond wilde schrijven. Ik voelde me niet geroepen om op mijn fiets te stappen en naar “De Duvel” te gaan. Niet dat ik geen zin had om te drinken. De fles stond klaar op tafel. Ik had geen zin om te praten met mensen die me niet interesseerden. Ik moest schrijven. Anders zou mijn roman nooit afkomen. Bovendien waren Remco en Inez weer typisch van die kennisjes van haar. Ik had ze wel eens ontmoet. Sympathiek, maar een beetje saai, dertien in een dozijn mensen. Geen haar op mijn hoofd die eraan dacht die kant op te gaan.
Ik keek naar het schrijfblok. Niets kon me deze avond van schrijven weerhouden. Deze avond was van mij. Ik schonk mezelf een limonadeglas rode wijn in en stak een sigaret op.
Ik staarde voor me uit. Rook kringelde van mijn sigaret en dreef in de vorm van een toeter uit mijn mond. Ik nam een grote slok wijn, het glas was half leeg. De pen danste besluiteloos in mijn hand, tikkend op het papier.
Ik dacht aan mijn vriendin. Mijn vriendin in de kroeg. Dat mocht wel in de krant. Ze zou wel weer aan de thee zitten. Net als de keren dat ze met mij een café bezoekt. En ongetwijfeld had ze als gewoonlijk bij het bestellen van haar kopje thee de serveerster op het hart gedrukt het theezakje absoluut niet – ik herhaal, absoluut niet! – in het hete water te hangen. Want van te sterke thee krijgt ze last van haar darmen. Hoe vaak heeft ze me al niet verweten te sterke thee te zetten. De pot moet dan weer leeg, nieuw water opgezet. Ik weet er alles van. Van te sterke thee. Van haar spastische dikke darm.
Ik begon te schrijven. Ik had er zin in. Ik wist wat ik ging doen. Ik had een concept. Die dag zou ik een hoofdstuk beginnen waarin de totale liefde en loyaliteit tegenover de enige echte ware liefde in een mensenleven tot uitdrukking moesten komen. Als uitgangspunt voor dit hoofdstuk gebruikte ik de eerste liefde van mijn leven, van ruim tien jaar geleden, Karin.
Toen ik de tweede regel van mijn schrijfblok bekladde ging de telefoon. Ik wendde geïrriteerd mijn hoofd naar de stoorzender. Na de vierde keer overgaan zou het antwoordapparaat automatisch de boodschap opnemen. Als het dringend was zou ik de boodschap horen en direct kunnen reageren.
De telefoon ging een tweede keer over. Ik keek op mijn horloge, het was half elf. Wie kon er zo laat nog bellen? Was er iets ergs gebeurd? Had er iemand plotseling een hartaanval gehad? Was er brand misschien? Iets met mijn familie?
Een derde keer. Misschien een dronken lor die mijn nummer nog had en in een sentimentele bui wilde weten hoe het met me ging? Ik besloot het antwoordapparaat gewoon aan te laten staan. Wat kon er immers gebeurd zijn? Als het iets ergs was kon ik er toch niets meer aan doen. Misschien belde mijn vriendin een tweede keer. Om te vragen of ik naar ‘De Duvel’ zou komen. Maar ik moest schrijven en ik had toch duidelijke afspraken met mijn vriendin over de volgende dag? Niet reageren, dit was geen fatsoenlijk moment meer om iemand op te bellen. Veel mensen sliepen al. Gewoon aan laten staan. De telefoon ging een vierde keer over.
‘Rot op,’ mompelde ik en nam een slok wijn. Mijn glas was leeg en ik schonk het glas opnieuw vol terwijl ik mijn boodschap luid hoorde schallen door mijn woonkamer.
‘U luistert naar het antwoordapparaat van Peter Mabelus. Na de pieptoon kunt u een boodschap inspreken.’
Het antwoordapparaat gaf enige flipperkastgeluiden ten beste, daarna hoorde ik geroezemoes. Vervolgens de stem van mijn vriendin. ‘Hoi, Peter. Met mij.’ Ze aarzelde even. Ze had Peter gezegd, niet liefje. Was ik opeens niet lief meer? Ja, Peter was stout, heel stout. Omdat ik nog steeds niet in “De Duvel” was verschenen. Om gezellig met haar goede vrienden te kletsen. ‘Nou ja, ik snap er niks van,’ vervolgde ze, ‘je bent toch thuis? Als je thuis bent, wil je dan opnemen?’
Ik twijfelde. Ik was toch een volwassen man? Ik had toch niets te verbergen voor mijn eigen vriendin? De afspraken waren toch duidelijk gemaakt? Ik had toch een legitieme reden om niet naar “De Duvel” te gaan?
Toen ik de telefoon opnam gierde even een schelle fluittoon door mijn telefoon en appartement, als van een overstuurde gitaarversterker.
‘Hallo?’ zei ik. De toon van mijn stem klonk me schijnheilig en laf in de oren.
‘Waar was je nou?’ vroeg mijn vriendin.
‘Ik ben net thuis en ik zit te schrijven,’ zei ik.
‘Ik zit hier heel gezellig met Remco en Inez in “De Duvel,” zei mijn vriendin. ‘Kom je ook?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Je weet toch dat ik vanavond wilde schrijven?’
‘Doe nou niet zo saai.’
‘Hoezo saai? Ik wil nu schrijven. Morgen moet ik weer vroeg op. Dus is het sowieso niet verstandig om naar de kroeg te gaan.’
‘We zitten alle drie aan de thee hoor. Dus je kunt morgen heus wel fris weer opstaan.’
Het angstzweet brak me uit bij het idee om met drie thee drinkende mensen een kroeg in te duiken terwijl het mijn nachtrust zou gaan kosten.
‘We hebben toch voor morgen afgesproken?’ zei ik. ‘Morgen gaan we naar die film met Tom Hanks. Laat me nu gewoon schrijven.’ Ik nam schielijk een enorme slok wijn.
‘Lekker spontaan ben jij hoor,’ zei mijn vriendin. ‘Ik doe nog eens moeite om jou bij mijn vrienden te betrekken.’
‘Liefje, ik ga nu schrijven en ik zie je morgen.’
‘Nee, dat vind ik niet leuk. Ik wil je nu zien. Ik verlang naar je.’
‘Liefje, je hebt het nu toch leuk met Remco en Inez? Ga nu lekker naar hun terug. Je kunt niet alles tegelijk doen. Vanavond breng je met hen door, morgen met mij, o.k.? Ik zie je morgen.’
‘Je bent een asociale eikel. Je denkt alleen maar aan jezelf.’
‘We hadden toch een afspraak over vandaag. Ik zou toch een beetje schrijven, schatje? Morgen zie ik je toch weer, liefje?, in de bioscoop? Tom Hanks?’
‘Egocentrische eikel!’ zei mijn vriendin en hing op.
Ik staarde naar de hoorn in mijn hand, legde hem na een paar seconden terug op de haak. Daarna keek ik naar de klok. Over zeven uur moest ik alweer paraat zijn in de oostelijke fietsenstalling van het Centraal Station van Amsterdam. Ik keek naar de wijnfles waar nog ruim vier grote limonadeglazen uit gingen. Ik dronk mijn glas leeg.
Daarna schonk ik een nieuw glas wijn in. Ik keek weer naar de fles. Nu nog drie grote limonadeglazen wijn. Ik stak een nieuwe sigaret op en keek naar mijn schrijfblok en pen. Ik bleef kijken en roken. Ik schreef niet. Ik dronk. Ik was moe en dacht aan de volgende dag. Ik dronk mijn glas leeg en schonk het glas opnieuw vol. Ik staarde naar het nauwelijks beschreven papier en vloekte. Nu nog twee limonadeglazen wijn.
De telefoon rinkelde.
‘De dood van een schrijver’ stond op 26 juli 2022 als eerste op hoemannendenken.nl, de enige site vóór vrouwen, dóór mannen.
Waar John West en zijn vrienden in mijn roman ‘John West en de gestolen Picasso’ een heel boek nodig hadden om een gestolen Picasso terug te vinden, was voor mij een bezoek aan het Picasso museum, Barcelona afdoende.
Koning Willem-Alexander, terwijl hij zojuist in De Nieuwe Kerk te Amsterdam een joint uit zijn rechterhand heeft laten vallen.
Aangezien ik geboren ben in de bananenrepubliek koninkrijk der Nederlanden verbaasde het mij in het geheel niet om vanmorgen het volgende bericht in de Volkskrant te lezen:
“Voormalige tv-presentator Frank Masmeijer per direct vrij na gratie van de koning”
Oud-presentator Frank Masmeijer (60) is tot zijn eigen verbazing eerder vrijgekomen uit de gevangenis door een besluit van koning Willem-Alexander. Zelf dacht Masmeijer dat hij nog minstens anderhalf jaar vast zou zitten, nadat hij in België was veroordeeld voor zijn aandeel in een grootscheepse cocaïnesmokkelzaak.”
Verre voorouder van onze huidige koning, lamstraal koning Willem III, was staatshoofd van ons kikkerlandje, Colombia aan de Noordzee, op het moment dat De Nederlandsche Cocaïnefabriek (NCF) met toestemming van de Nederlandse overheid werd opgericht.
Op Wikipedia is de volgende informatie over De Nederlandsche Cocaïnefabriek te vinden:
“De Nederlandsche Cocaïnefabriek was een in Amsterdam gevestigde fabriek die aanvankelijk op grote schaal cocaïne produceerde voor medicinale doeleinden uit in Nederlands-Indië geteelde cocaplanten. Later produceerde de fabriek onder andere novocaïne, morfine, heroïne en efedrine.
In 1878 werden de eerste cocastruiken vanuit Bolivia naar Buitenzorg op Java gebracht. Kort daarop werd gestart met de verbouw van het gewas voor commerciële doeleinden op Java, Madoera en Sumatra. Vooral de Koloniale Bank van Amsterdam speelde een belangrijke rol in de cocaproductie en -handel. Uit de jaarverslagen van deze bank blijkt dat al in 1891 bijna twintig ton bladeren verhandeld werd. Gedurende de jaren daarna tot aan de eeuwwisseling verhandelde de Koloniale Bank tussen de 34 en 81 ton cocabladeren.”
Het mag duidelijk zijn dat de familie van Oranje-Nassau al eeuwenlang direct verantwoordelijk gehouden mag worden voor de dood van talloze gebruikers van bovengenoemde harddrugs. Een traditie die in de vorm van het zeer succesvolle huidige gedoogbeleid, onder leiding van staatshoofd en Oranje maffiabaas Don koning Willem-Alexander, als een constante in de politiek van onze bananenrepubliek mag worden gezien.
Na zijn vrijlating werd Frank Masmeijer met een goudkleurige Jaguar door ‘vrindje’ pandjesprins Bernhard Junior himself opgehaald bij de poort van de gevangenis. Tot er passende woonruimte is gevonden voor Frank Masmeijer – er heerst in Nederland immers al sinds de komst van de monarchie aan het begin van de negentiende eeuw een schreeuwende woningnood – zal Frank Masmeijer worden ondergebracht in paleis het Loo te Apeldoorn.
Wat had mijn geliefde stiefgrootmoeder (1901-2003), Jacoba Huissoon-Beenhakker, hier wel niet van moeten denken? Peter Mabelus heeft zijn eigen YouTube kanaal!
Volwassen mensen bestaan niet. We zijn allen gedoemd tot eeuwige adolescentie. Daarom is het niet zo vreemd dat een ultra fitte en productieve boomer als ik met zijn tijd meegaat.
“Tijd” blijft voor mij een mannelijk woord, ondanks de terreur van politiek correcte “woke” medemensen, die het liefst zien dat elke vorm van conceptuele identiteit wordt afgeslacht en gedeformeerd wordt tot dwalingen over wat de werkelijkheid van de mens moet zijn. Een mens moet niets.
Neem gerust een kijkje op mijn YouTube kanaal, waar naast boektrailers en boekpresentaties ook interviews en toevallige momentopnamen te zien zijn.
Abonneren is gratis! Tel uit je winst! Een win win situatie!
Entertainment van de bovenste plank voor in totaal nul cent!
Een grote fan en groupie van mij, inmiddels echt een “goede vriendin” te noemen, een kunstenares van onder de dertig uit Arnhem, houdt van mijn boeken, maar niet van het werk van Arnon Grunberg. Ze weet dat ik een groot bewonderaar ben van de boeken en “performance” van Grunberg (andersom is dit niet het geval, Grunberg houdt niet van mij) en plaagt mij daar soms mee.
De ene keer maakt ze een schampere opmerking over Grunbergs lengte, een andere keer over de grootte van zijn neus of de klank van zijn stem.
Soms laat zij op andere manieren merken graag de spot te drijven met mijn bewondering voor Grunberg.
Vandaag plofte er een pakketje van De Slegte uit Antwerpen in de bus. Eerst dacht ik dat het pakketje leeg was, daarna bleek er een enveloppe met inhoud ter grootte van een visitekaartje in te zitten. Aan de ene kant van de enveloppe stond niets, slechts een klein zegel in de kleuren rood wit en blauw sierde de onderkant van het envelopje. Op de andere kant zat een sticker met daarop de tekst: “Kunst Editions New York, Pablo van Dijk, 31 East Street Suite 12 A, New York, New York 10016/6824 U.S.A. Tel./Fax. 212.686.5339”.
Op het moment dat ik constateerde dat de enveloppe ooit eerder was opengemaakt viel mijn oog op een handgeschreven woord boven de sticker: “Kutgedicht”. Als groot bewonderaar van Grunberg wist ik direct dat ‘Kutgedicht’ een uiterst zeldzaam en duur kunstwerkje is, uit 1998 van Arnon Grunberg en kunstenaar Pablo van Dijk, gemaakt in een oplage van slechts 46 gesigneerde exemplaren. Onvindbaar, onverkrijgbaar, uniek, etc.
Ik opende het kleine envelopje en hield even later het extreem zeldzame, mythische boekje ‘Kutgedicht’ in mijn hand. De correcte titel van het boekje ter grootte van een visitekaartje is overigens ‘Kutgedicht, Aan de eenzame ambitieuze Hoer C.’ Dat geeft een andere dimensie aan het enkele woord “kutgedicht”.
Enfin, ik was verbijsterd en ontroerd door dit cadeau. Hoeveel kan iemand van een ander houden?
Eerste zin van ‘Kutgedicht’: ‘Jouw achterhoofd is als de Klaagmuur.’
De explosie kwam uit het niets. Het laatste dat ik zag, op het moment dat ik door de drukgolf van de explosie met een enorme kracht naar achteren werd geblazen en een split second later het bewustzijn verloor toen ik tegen een hard obstakel in onze vuurwerkloods tot stilstand werd gekwakt, waren de opengesperde, uitdrukkingsloze ogen van mijn eeneiige tweelingbroer Theo. Hij kwam in vliegende vaart op mij toegevlogen. De blik van een dode vis. Een horizontale vrije val.
Ik heb geen idee hoe lang ik buiten bewustzijn ben geweest. Niet lang. Ik werd wakker van het geluid van onheilspellend geknetter van vlammen die aan mijn ontplofte nering likten. Geluid dat bijna voortdurend overstemd werd door de luide knallen van ontploffend vuurwerk.
Ik hoorde geen sirenes van hulpdiensten. Er waren geen opgewonden stemmen van omwonenden of ramptoeristen te horen. Onze vuurwerkloods was een hel van rook en vuur geworden.
Theo lag een paar meter verderop in een plas bloed op zijn buik. Ik richtte me met handen en voeten op. Ik voelde me als een man van middelbare leeftijd die wakker word na drie dagen ruig carnaval vieren in Brabant, maar leek niets gebroken te hebben. Ik bloedde hier en daar uit schaafwonden. Verder leek ik redelijk ongeschonden uit deze ramp te zijn gekomen.
Ik kroop naar Theo toe. Ik hoorde hem zachtjes kreunen. Ik draaide hem op zijn rug. Hij zag er slecht uit. Ik ben geen arts, dus ik kon met geen mogelijkheid inschatten hoe slecht hij eraan toe was.
Ik keek nog eens door de vlammen en de rook om mij heen. Er was nog steeds niemand te zien of te horen.
Mijn broer en ik hadden de vuurwerkloods voor de opslag van goedkoop Chinees vuurwerk twee jaar geleden overgenomen van onze vader, Ad van Laarhoven. Onze vader stierf volkomen onverwacht na een zware hersenbloeding. Hij werd nog geen veertig jaren oud.
Zijn dood kwam als een donderslag bij heldere hemel. Hij had dagelijks aan sport gedaan. Hij had in zijn leven nog nooit een sigaret gerookt of alcohol gedronken. Elke dag had hij een stralend humeur. En dan opeens zo’n vuurpijl binnenin je schedel, die alles aan stukken scheurt en vernietigt. Een Blitzkrieg, waar niemand zich op voorbereiden kan.
Onze vader had de vuurwerkloods, die gelegen was op een industrieterrein in de buitenwijken van Almelo, op zijn dertigste geërfd van zijn tweede vrouw. Zij was per ongeluk onder een Duitse vrachtwagen terechtgekomen, omdat de Poolse chauffeur van de Duitse vrachtwagen op het moment van het ongeluk aan het appen was met zijn puberende nichtje van veertien uit Slowakije, waar hij sinds kort de voogdij over had.
De eerste echtgenote van onze vader was onze echte moeder. Zij was een vrome katholieke vrouw, die zich in een vlaag van wanhoop verhing aan een balk in de schuur van ons ouderlijk huis nadat mijn vader met zijn nieuwe vrouw aan was komen zetten en mijn moeder af had gedankt als een kapotte gieter.
Op het moment dat we het bedrijf van onze vader erfden waren mijn tweelingbroer en ik twintig jaren oud. We waren niet voorbereid op het zakenleven. We waren wereldvreemd en liepen meestal met ons hoofd in de wolken.
Aanvankelijk ging het werk in de vuurwerkloods ten koste van ons beider opleidingen. Mijn broer studeerde archeologie in de IJsselstad Deventer. Ik deed een studie in Wageningen aan de Nederrrijn, waar ik mij nu nog voor schaam om die bij naam te noemen. We zagen nauwelijks een mogelijkheid om studie en het werk in de vuurwerkloods te combineren. We leefden niet alleen een ruig studentenleven, we probeerden ook af en toe een tentamen te halen en te sporten met onze vrienden en studiegenoten. Van hoe een bedrijf te leiden hadden we geen enkel idee.
Mijn vader had ervoor gezorgd dat hij op zakelijk gebied alles juridisch en administratief perfect op orde had gehad. De eerste de beste nitwit had zijn zakenimperium zonder enig probleem over kunnen nemen. Nadat de advocaat van onze vader ons uitgebreid had geïnstrueerd hoe we de vuurwerkloods dienden te managen en ons overtuigend uitgelegd had dat we een spreekwoordelijke goudmijn geërfd hadden was de interesse van mijn broer en ik voor het runnen van de vuurwerkloods snel gewekt.
Al snel vonden we de hele vuurwerkbusiness een lachertje. In de zomer gingen we naar de Chinese stad Chengdu, in het zuiden van China, waar de grootste opslagloods voor vuurwerk ter wereld stond. We kochten tonnen vuurwerk voor weinig geld. Een deel van het vuurwerk werd keurig volgens de regels gekocht, maar het grootste deel werd zwart betaald, zodat verkoper en koper allebei gelukkiger werden.
Onze zakenreizen combineerden we vaak met wat toeristisch uitstapjes overal in China, die door onze handelspartners werden gefinancierd. We zagen reuzenpanda’s in het wild en bezochten dagelijks massagesalons. Reuzenpanda’s gedragen zich overigens in het wild net zo sloom als in gevangenschap. De Chinese massagesalons eindigden vrijwel altijd met een “happy end”, zoals de Chinese masseuses het zo vrolijk in hun gebroken Engels verwoordden.
Het vuurwerk werd per schip in drie weken van Hong Kong naar Rotterdam vervoerd. Vanaf Rotterdam brachten vrachtwagens het vuurwerk naar onze vuurwerkloods in Almelo, waar Oost-Europese uitzendkrachten voor een karig loon de dozen vol vuurwerk volgens een geavanceerd systeem sorteerden en in enorme stalen opbergrekken stalden. Begin november werd er opnieuw een goedkoop leger uitzendkrachten ingehuurd om allerlei prachtig uitziende vuurwerkpakketten te fabriceren, die scherp varieerden in grootte en prijs.
De winstmarges die mijn broer Theo en ik met de handel in vuurwerk opstreken waren om je dood voor te schamen, maar min of meer eerlijk verdiend. In een wereld waar de meeste zakenlieden op dezelfde manier hun geld verdienden zoals wij nu deden, was er eigenlijk geen goede reden voor schaamte. Wellicht deed de invloed van de laatste restjes fatsoen en moraal, die onze vrome katholieke moeder ons in onze jeugd meegegeven had, zich gelden.
Theo en ik stopten met onze studies. Niet dat we er geen tijd meer voor hadden. Maar waarom zou je studeren als de miljoenen zonder al te veel moeite binnenrollen? Van lezen hadden we allebei nooit gehouden. Kennis is geen macht. Geld is macht.
We konden opeens de mooiste vrouwen krijgen. Ik kan beter zeggen: mijn broer kon de mooiste vrouwen krijgen. Ik moest ervoor betalen.
Ik heb nooit begrepen waarom mijn broer altijd populair geweest is bij de vrouwen en ik niet. We zijn immers een eeneiige tweeling? We lijken zoveel op elkaar dat we al ons hele leven voor elkaar worden aangezien. We weten niet beter.
Als kleine jongen voelde ik me vaak nog beledigd als een oom of tante mij met “Theo” aansprak, maar op een gegeven moment interesseerde het me niets meer. Integendeel, ik ging er mijn voordeel mee doen. ‘Alsjeblieft, Theo, een heel dure boekenbon van tien euro, voor jou,’ zei bijvoorbeeld onze tante Rie tegen mij op een verjaardag, in de veronderstelling Theo blij te maken. Ik nam dan de boekenbon van Theo uiterst beleefd in ontvangst en zorgde ervoor dat ik enige momenten later als Theo’s broer Willy opdook om ook de andere hele dure boekenbon van tien euro van tante Rie in ontvangst te nemen.
Zelden werd mijn bedrog opgemerkt. Als dat wel het geval was maakte ik een grap van het voorval en gaf Theo alsnog het cadeau of ik loog met een stalen gezicht dat ik van niets wist. In het laatste geval kreeg Theo vaak de schuld van mijn bedrog en verdween hij na een flink pak slaag te hebben gekregen naar zijn kamer op de eerste verdieping van onze woning.
Zoals gezegd hielden Theo en ik niet van lezen. De boekenbonnen die ik van tante Rie of andere familieleden en kennissen gekregen had verkocht ik voor de helft van de waarde door aan klasgenoten die wel van lezen hielden.
Op het moment dat we rijk waren geworden leefde mijn broer als een Casanova. Hij had de ene affaire na de andere. Al zijn vriendinnen leken hartstochtelijk van hem te houden. Zij stonden in vuur en vlam voor hem. Ik moest het hebben van betaalde liefde, die vaak geserveerd werd in kamers ter grootte van een bezemkast, achter het gordijn van felrood verlichte etalages die gelegen waren in schaars verlichte stegen van achterbuurten.
Uiteindelijk werd mijn tweelingbroer smoorverliefd op het mooiste meisje van de Gelderse vallei. Ze was stoer, knap, populair, goed opgeleid en maagd. Haar naam was Tamara. Voor haar was mijn broer de ware. Binnen enkele maanden vond de huwelijksvoltrekking plaats.
Mijn tweelingbroer hield zielsveel van zijn Tamara. Voor hem was het ondenkbaar om zijn leven met een andere vrouw te delen.
Voor mij was Tamara ook de enige vrouw waarmee ik mijn leven zou willen delen, maar dat heb ik nooit verteld aan Theo of Tamara. Om voor mij onverklaarbare redenen moest Tamara niks van mij hebben. Ze zag mij altijd liever gaan dan komen. Ik heb nooit de indruk gehad dat Theo Tamara met mij zou willen delen.
De jaloezie op de andere helft van mijn oerei verteerde mij. Theo had alles en ik had niks. Dan heb ik het over de liefde vanzelfsprekend. Geld had ik zat. Maar alleen Theo mocht Tamara strelen, voelen en met haar praten. Waarom bestaan er eeneiige tweelingen en worden ze vervolgens zo verschillend beloond?
‘Gaat het Theo?’ vroeg ik. Het enige wat Theo deed was bloeden en kreunen.
Ik handelde sneller dan ik kon denken. Ik keek nog een keer om mij heen om er zeker van te zijn dat niemand mij kon zien. Ik pakte een groot stuk steen van een weggeblazen muur van onze vuurwerkloods van de grond. Ik sloeg mijn broer de hersens in met drie goed gemikte slagen op zijn rechterslaap. Ik hoorde zijn schedel eerst kraken en daarna splijten. Als soep die overkookt kwamen zijn hersenen uit zijn schedel naar buiten zetten. Ik kon een giechel niet onderdrukken.
Het kwam niet bij me op om zijn pols te voelen. Zonder enige twijfel was Theo dood.
Ik stond op van het levenloze lichaam van Theo. Nog steeds was er niemand te horen of te zien in de nabijheid van de vuurwerkloods. Ik stapte over een hoop stenen die ooit de achterwand van de vuurwerkloods hadden gevormd en stond buiten. Ik gooide het stuk steen waarmee ik Theo’s schedel ingeslagen had in een slootje achter de vuurwerkloods. Daarna waste ik mijn bebloede handen schoon in hetzelfde water.
Nu hoorde ik het naderende geluid van sirenes. Geroep van omstanders dat steeds dichterbij kwam. Door het vuur en de rook was er nog steeds niemand te zien.
Ik liep terug naar het roerloze lichaam van Theo en verwisselde snel onze portemonnees, sleutelbossen en telefoons. Ik schoof Theo’s trouwring aan mijn linker ringvinger. Omdat Theo en ik dezelfde werkkleding en schoenen droegen hoefde ik mij over andere zaken om te verwisselen geen zorgen te maken. Ook droegen we altijd dezelfde onderkleding en sokken als we in de vuurwerkloods aan het werk waren. Onze burgerkleren hingen in lockers naast het administratiekantoortje, maar ik vroeg me af of daar nog iets van over was, na de enorme explosie die onze vuurwerkloods getroffen had.
Ik stond snel op. Ik keek nog een laatste keer neer op het lijk van Theo. Ik voelde geen scrupules toen ik hem in zijn gezicht spoog en “arrivederci, klootzak” als afscheidsgroet toebeet.
Het werd te heet onder mijn voeten. Het was tijd om te gaan. De eerste vlammen likten al aan de voeten van Theo.
Terwijl ik de eerste brandweerauto met piepende remmen naast onze verwoeste vuurwerkloods tot stilstand hoorde komen strompelde ik uit de cocktail van rook en vlammen naar buiten.
Twee brandweermannen in vol ornaat grepen me bij de schouders.
‘Ben je gewond? Gaat het?’ vroeg een van de twee en probeerde me diep in de ogen te kijken om te kunnen zien hoe het met mij ging.
‘Ik weet het niet,’ zei ik. Ik probeerde extra tijd te winnen door mij warrig te gedragen in de hoop dat de vlammen bezit aan het nemen waren van het lichaam van Theo. Het leek me dat mijn persoonsverwisseling meer kans van slagen had als het lichaam van Theo in rook op zou gaan.
‘Kun je lopen?’ vroeg de brandweerman die tot nu toe gezwegen had.
‘Ik begrijp je niet,’ zei ik. Ik schudde mijn hoofd en kneep mijn ogen tot spleetjes. ‘Ik kan je niet goed horen.’ Ik liet mijn beide wijsvingers rondjes draaien ter hoogte van mijn oren. ‘Door de explosie, denk ik.’
‘Volgens mij gaat het wel met deze, Dirk,’ zei de brandweerman, die als eerste het woord tot mij gericht had tegen zijn collega. ‘Hij is doof. Dat is logisch na zo’n klap. Breng jij hem naar de ambulance. Dan kunnen ze hem daar onderzoeken.’ Daarna legde hij zijn hand op mijn schouder en wees in de richting van de vlammenzee. ‘Zijn er nog anderen binnen!?’ Hij schreeuwde zo hard in mijn linkeroor dat ik ineenkromp van de pijn aan mijn trommelvlies. Hij moest denken dat ik stokdoof was.
Ik deed weer of ik hem niet begreep.
Opnieuw wees de ene brandweerman in de richting van de vlammenzee. ‘Zijn er nog anderen binnen!’ schreeuwde hij opnieuw. Instinctief liet ik mijn lichaam nu iets naar achter overhellen.
‘Willy!’ schreeuwde ik nu terug. ‘Mijn broer Willy is nog binnen!’
‘Willy! Nog meer mensen? Behalve Willy!?’ gilde de brandweerman midden in mijn gezicht. Mijn gloeiende wangen en voorhoofd werden geblust met zijn speeksel.
‘Wat!?’ vroeg ik en boog me voorover in zijn richting alsof ik hem weer niet kon verstaan. Ik zorgde dat ik mijn lichaam op tijd terugtrok voordat mijn linkeroor opnieuw werd bestormd door het geloei van de brandweerman of mijn gezicht werd besproeid met zijn mondvocht.
‘Nog andere mensen? Behalve Willy!?’ brulde de brandweerman met scheef gehouden hoofd. Ik zag de vlammen achter mij weerkaatsen in zijn glanzende helm.
‘Ja! Nee! Ja! Nu kan ik u verstaan!’ Het leek me dat ik genoeg tijd had gewonnen om de crematie van het lichaam van Theo over een paar dagen af te laten blazen. ‘Wij waren met zijn tweeën!’
‘Heb je hem gezien na de explosie!?’ schreeuwde de brandweerman en knikte in de richting van de vuurzee achter mij.
‘Wat!?’
‘Heb je hem nog gezien na de explosie!?’ De brandweerman schreeuwde harder en knikte heviger. Nu wees hij ook met zijn rechterhand naar wat zich achter mij bevond.
‘Wat? Nee! Niet meer gezien!’ Ik schudde heftig nee om de brandweerman de indruk te geven dat ik een zeer behulpzaam mens was.
‘Kom nu maar mee naar de ambulance om je te laten onderzoeken!’ riep de andere brandweerman en leidde mij weg van de vuurzee.
Een verslaggever van AAFM, het lokale radiostation van Almelo en de dorpen Aadorp en Bornerbroek stortte zich op mij.
‘Wat is er gebeurd!?’ riep de verslaggever gestresst. In zijn rechterhand hield hij een microfoon geklemd met daarop het logo van AAFM.
‘Opsodemieteren,’ zei de brandweerman, die mij in de richting van een ambulance begeleidde, en duwde de microfoon uit mijn gezicht.
Meer brandweerwagens, politieauto’s en ambulances arriveerden bij onze ontplofte vuurwerkloods. Paniekerig rende het personeel van de diverse hulpdiensten langs elkaar heen en tegen elkaar op, terwijl ze in mobilofoons, telefoons en portofoons met luide stemmen overlegden met collega’s en leidinggevenden.
‘Wat ging er door u heen toen de opslagloods voor vuurwerk ontplofte!?’ probeerde de verslaggever van AFFM het nog eens.
De brandweerman die mij begeleidde duwde de opdringerige verslaggever van AAFM hard achteruit. De verslaggever verloor zijn evenwicht en kwam op zijn achterste in struikgewas terecht.
‘Wat is uw naam!?’ was de laatste vraag van de verslaggever die ik achter mij vanuit het struikgewas hoorde.
‘Theo!’ riep ik over mijn rechter schouder voor ik een ambulance ingeleid werd. ‘Theo!’
Ik werd met lichte dwang op een brancard geduwd en werd zorgzaam onderzocht door twee sympathieke broeders van mijn eigen leeftijd.
‘Ga maar even ontspannen op je rug liggen. Wat is je naam?’ vroeg een van de broeders.
‘Theo. Mijn naam is Theo.’
Binnen een paar minuten kwamen ze tot de conclusie dat ik nauwelijks iets mankeerde. Mijn schaafwonden werden verbonden en ik kreeg een gratis flesje water.
Een politieman stapte de ambulance binnen. ‘Hoe is het met de gewonde?’ vroeg hij aan geen van de broeders in het bijzonder.
‘Het lijkt allemaal reuze mee te vallen met deze meneer. Wat schaafwonden. Meer niet,’ zei de meest spraakzame van de twee broeders met een brede glimlach voor de politieman.
‘Dat is mooi. Uw naam is Theo van Laarhoven?’ vroeg de agent aan mij.
‘Klopt.’
‘Kunt u zich legitimeren?’
Ik overhandigde de politieman mijn portemonnee, waarbij ik deed alsof ik veel meer pijn had dan het geval was.
‘In orde,’ zei de politieman nadat hij de gegevens op het rijbewijs van Theo had gecontroleerd. ‘Ik heb begrepen dat uw broer Willy van Laarhoven ook in de opslagplaats voor vuurwerk aanwezig was?’
‘Inderdaad. Ik hoop dat hij het ook overleefd heeft,’ zei ik en probeerde in snikken uit te barsten, wat maar half lukte. ‘Denkt u dat hij een kans maakt?’
‘Iedereen doet zijn best, meneer van Laarhoven. Is er iemand die ik voor u kan bellen?’
‘Ja,’ zei ik en liet na een snik een korte stilte vallen. ‘Mijn vrouw Tamara.’ Ik pakte steunend en kreunend het mobieltje van Theo uit mijn rechter broekzak.
De politieman pakte het mobieltje van Theo uit mijn hand en begon met zijn duimen het toestel te bedienen. ‘Staat ze gewoon onder de letter “T” bij uw contacten?’
‘Ja,’ zei ik tegen de politieman. Waar moest Tamara anders staan in de contacten van Theo?
De politieagent scrolde door de lijst van contacten in de telefoon van Theo. Daarna hield hij de telefoon even stil in zijn handen, keek mij even vragend aan en begon opnieuw met zijn duimen het mobieltje van Theo te bewerken.
‘Ik kan hier geen Tamara vinden,’ zei de politieman. Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Daarna boog hij zich weer over het scherm van Theo’s mobieltje. ‘Wacht even, kan het zijn dat ze onder de naam “Schatje” in uw contactenlijst staat?’ Hij keek me verwachtingsvol aan. De schat. De speurder. Je bent een politieman of je bent het niet.
‘Natuurlijk. Schatje!’ riep ik opgelucht terwijl het zweet mij uitbrak.
‘Zal wel van de klap en de schrik komen, meneer van Laarhoven. Dat u dat even vergeten was,’ zei de politieman ter verduidelijking en keek me zelfgenoegzaam en trots aan.
‘Ja,’ zei ik en probeerde weer in snikken uit te barsten
Even later had ik Tamara aan de lijn.
‘Wat erg!’ hoorde ik de stem van Tamara in mijn oor, nadat ik haar verteld had wat er gebeurd was in onze vuurwerkloods.
‘En Willy?’ vroeg ze even later.
‘Geen idee, schatje. Ze zijn nog aan het spuiten, maar het ziet er beroerd uit.’
‘Wat erg voor je!’ zei Tamara. Haar stem klonk neutraal.
Binnen een half uur was Tamara ter plaatse. Tamara en ik vertrokken al snel naar “huis” waar ik kon bijkomen van de doorstane gebeurtenissen. Ook kon ik mij douchen en schone kleren van Theo aantrekken.
Later op de dag bleek dat er van onze vuurwerkloods niets over was. Een uur nadat de brandweer het sein “brand meester” gegeven had, werden de verkoolde resten van “Willy” in de puinhopen van onze vuurwerkloods gevonden. Zijn identiteit kon worden vastgesteld aan de hand van zijn sleutelbos en het feit dat hij geen trouwring droeg. Mijn telefoon en portemonnee moesten verkoold zijn.
Die avond had Tamara geen zin om met mij te vrijen. Ik ging ervan uit dat de dood van “Willy” en het verlies van ons bedrijf – ook al waren we heel goed verzekerd – daar debet aan waren en sloeg mijn ogen toe.
De volgende ochtend werd ik wakker van Tamara, die ritmisch op mijn stijve geslacht aan het deinen was.
‘Heb je nu wel zin om te vrijen?’ vroeg ik licht verbaasd en verlegen aan Tamara.
‘Elke ochtend toch, liefje?’ Een kort ogenblik meende ik een onderzoekende blik in haar ogen te zien.
‘Dat is waar,’ zei ik en zorgde ervoor dat ik geen oogcontact meer maakte. Ik streelde haar borsten en stak mijn tong in haar mond.
Toen we even later tegelijk een orgasme beleefden zag ik in een flits het beteuterde gezicht van Theo voor me en schoot in de lach.
De ogen van Tamara werden groot van schrik en afgrijzen. De lach van Willy herkende ze uit duizenden.
‘Vuurwerk!’ stond op 13 juli 2022 als eerste op hoemannendenken.nl, de enige site vóór vrouwen, dóór mannen.