‘Go away son of a bitch!’ Brigitte Bardot ontmoet Marlon Brando (1952)

Afgelopen week kwam ik een onvergetelijke anekdote tegen tijdens het lezen van de Nederlandse vertaling (Uitgeverij Vassallucci, Amsterdam, 1996, p.75-76) van de in 1996 gepubliceerde autobiografie van de Franse filmster Brigitte Bardot (1934) ‘Initialen B.B.’. Het betreft haar enige ontmoeting met een van de grootse Hollywoodsterren van de laatste honderd jaar, de Amerikaanse acteur Marlon Brando (1924-2004).

De volgende gebeurtenis vond plaats in de zomer van 1952. Brigitte Bardot was nog geen achttien en had tot dan toe slechts enkele onbetekenende rolletjes gespeeld in B-films. Marlon Brando was het jaar daarvoor genomineerd voor een Oscar voor zijn rol als Stanley Kowalski in de met een Oscar voor beste film bekroonde Hollywoodklassieker ‘A streetcar named desire’:

“Roger Vadim (noot van de auteur: de Franse filmregisseur Roger Vadim (1928-2000) geldt als de ontdekker van actrice Brigitte Bardot en was van 1952 tot en met 1957 met haar getrouwd) bewoonde met Christian M. de dienstbodenkamers van een luxueuze flat op de Quai d’Orléans, op het Île Saint-Louis in Parijs. Evelyne V., de eigenares, zat behoorlijk aan de grond en verhuurde haar bediendenkamers aan haar vroegere minnaars en haar eigen slaapkamer aan haar toekomstige.

Zo was er een ongewone opwinding in de flat, toen ik daar een keer kwam. Vadim was druk in de keuken doende om een Amerikaans ontbijt klaar te maken met gekookte eieren, jus d’orange, enzovoorts… De kamer van Evelyn was door Marlon Brando gehuurd, die om twee uur ’s middags nog lag te slapen. Omdat ik hem heel graag van dichtbij wilde zien, stelde ik Vadim voor dat ik hem het ontbijt zou brengen. Ik ging dus naar binnen, na eerst op de deur te hebben geklopt, in de intimiteit van de ‘star’ die Brando was.

Het stonk er muf naar tabaksrook en mannenzweet. Om dat ik geen hand voor ogen zag, deed ik het licht aan en zei dat ik het ontbijt bracht. Ik zag een opgeblazen gezicht met rechtopstaande haren dat onder het laken uitkwam. Ik hoorde iemand met dikke tong iets liefs zeggen in de trant van ‘go away son of a bitch!’ Ik zette zo goed en kwaad als het ging het dienblad op het bed. Dat viel onmiddellijk om, toen hij zich omdraaide om verder te slapen. Aangezien ik niet vlug genoeg ophoepelde, pakte hij de eieren, smeet ze tegen de muur en sliep in, badend in de jus d’orange, melk, koffie, kapotte eieren en zijn beroemdheid.

Ik heb hem nooit meer gezien en bewaar aan hem dus een heel bijzondere herinnering, die niets te maken heeft met zijn beroemde imago. Zoals iemand ergens heeft gezegd: ‘Voor zijn kamerdienaar bestaat er geen groot man.’”

Gaykrant, 27 juni 2022: ‘Slaaf van het ritme. Een nacht met Grace Jones’

Nadat ik in de zomer van 1985 mijn propedeuse Geschiedenis aan de Vrije Universiteit van Amsterdam had gehaald besloot ik een tussenjaar te nemen met bestemming Manhattan, New York.

In de middag van dinsdag 23 juli 1985 arriveerde ik in ‘the city that never sleeps’ en betrok een kamer in het HI New York City Hostel aan 891 Amsterdam Avenue, ter hoogte van West 103rd Street, op een steenworp afstand van Central Park.

In mijn handbagage bevond zich een grijsgedraaid exemplaar van Nightclubbing, het succesvolle album uit 1981 van het door mij mateloos bewonderde topmodel, zangeres en actrice Grace Jones.

Ik had mijn verblijf in Manhattan grondig voorbereid. Onder het motto dat brutalen in het bezit zijn van de halve wereld stuurde ik twee maanden voor mijn vertrek naar Amerika een brief naar de wereldberoemde kunstenaar Andy Warhol. Zijn immense studio The Factory bevond zich in die tijd aan 22 East 33rd Street, letterlijk in de schaduw van het Empire State Building.

Ik was al jaren op de hoogte van het feit dat Grace Jones en Andy Warhol een zeer intieme vriendschap onderhielden. Eerlijk gezegd was het vooruitzicht van een ontmoeting met mijn grootste idool de belangrijkste reden geweest om Andy Warhol mijn diensten aan te bieden.

In mijn sollicitatiebrief had ik Warhol afgeschilderd als ‘de grootste kunstenaar aller tijden’, en vermeld dat ik het een grote eer zou vinden om een tijd als vrijwilliger in zijn Factory te mogen werken. Binnen twee weken ontving ik een brief van Andy Warhol zelf waarin stond dat ik van harte welkom was.

Op woensdagochtend 24 juli 1985 ging ik voor het eerst naar mijn werk. Toevallig kwamen Andy Warhol en ik tegelijkertijd aan bij The Factory. Nadat ik mijzelf aan Warhol had voorgesteld omhelsde hij mij en zei: ‘Oh Peter, it’s so great that you’re here. We have so much work to do.’

Die eerste dag gaf Andy Warhol mij een rondleiding door het hele gebouw. Daarna liet hij mij vrij door alle vertrekken dwalen, ‘to breathe the art,’ zoals hij het treffend verwoordde.

Tijdens de lunch op de eerste dag van mijn nieuwe baan zat ik, behalve met Andy Warhol, aan tafel met de jonge, wereldberoemde beeldende kunstenaars Keith Haring en Jean-Michel Basquiat. Tot mijn grote vreugde bevond ook Grace Jones zich in ons gezelschap. Haar charismatische, androgyne, beeldschone, ebbenhouten aanwezigheid was net zo overdonderend als haar sensuele, lage stemgeluid.

Achteraf gezien is het verbijsterend om te beseffen dat in de paar jaren na mijn verblijf in The Factory achtereenvolgens Andy Warhol (22 februari 1987), Jean-Michel Basquiat (12 augustus 1988) en Keith Haring (16 februari 1990) het leven lieten.

Grace Jones bleek tijdens mijn eerste lunch in The Factory bijzonder gecharmeerd te zijn van mijn jeugdige persoonlijkheid. Ik was smoorverliefd op een vrouw die ruim zeventien jaar ouder was dan ik.

Grace Jones vertelde mij dat ze de volgende dag weer in The Factory zou verschijnen. Bij die gelegenheid liet ik mijn exemplaar van Nightclubbing door haar signeren.

Op zaterdag 14 september 1985 zou er in de Tony Shafrazi Gallery, destijds gelegen aan 544 West 26th Street in de kunstenaarswijk Chelsea, een gezamenlijke tentoonstelling Paintings worden geopend van Andy Warhol en wonderkind Jean-Michel Basquiat. Veel kunstwerken die op de tentoonstelling te zien zouden zijn moesten nog worden gemaakt en mij werd in de periode in aanloop naar de tentoonstelling geleerd hoe ik verf moest mengen, doeken moest spannen en zelfs met een verfroller de ondergrond van veel schilderijen in mocht kleuren.

Op de dag dat de tentoonstelling Paintings opende vond er in de avond een zeer onstuimige afterparty plaats in een aparte zaal van de beroemde nachtclub Studio 54. Er waren drugs in alle kleuren van de regenboog voorradig en oogverblindende, zeer schaars geklede paaldansers en danseressen zorgden voor een hitsige en opgewonden sfeer.

Rond een uur of vier in de ochtend stond ik op de dansvloer te tongzoenen met Grace Jones. Een half uurtje later werden wij door een limousine afgezet bij het Plaza Hotel. Dat ik het bed zou gaan delen met mijn grootste idool maakte mij haast krankzinnig van geluk.

Binnen een paar minuten lagen we in ons 50.000 dollar kostende Monarch Vi-Spring Bed op de 17e verdieping van het Plaza Hotel. Als we onze ogen van elkaar af hadden kunnen houden zouden we uit het raam een in diepe duisternis gehuld Central Park kunnen bewonderen.

Nadat wij ons beiden hadden uitgekleed en ons gretig op elkaar stortten kwam ik erachter dat Grace Jones in het bezit was van een enorm mannelijk geslachtsdeel. Ik schrok mij rot. Vervolgens barstte ik in hysterisch lachen uit.

Hoe had ik zo naïef kunnen zijn! Grace Jones was immers de tweelingzus van Christian Jones. Ik had echter nooit geweten dat Grace en Christian Jones werkelijk als twee druppels champagne op elkaar leken. Ook was het mij tijdens de afterparty in Studio 54 niet opgevallen dat naast Grace Jones ook Christian Jones aanwezig was.

Nadat ik een beetje tot mijzelf was gekomen maakten Christian en ik er een wilde nacht van.

Schrijver Peter Mabelus wordt door zijn vrienden nogal eens gekscherend ‘De Forrest Gump van de Lage Landen’ genoemd, naar de gelijknamige hoofdpersoon – gespeeld door Tom Hanks – van de met maar liefst zes Oscars bekroonde verfilming van het gelijknamige boek van Winston Groom uit 1985.

Net als Forrest Gump lijkt Peter Mabelus toevallig, maar soms ook op eigen initiatief, telkens in contact te komen met personen die een cruciale rol hebben gespeeld, of spelen, in de (inter)nationale wereld van politiek, literatuur, film, muziek, georganiseerde misdaad en kunst.

Van Jan Wolkers tot Prins Bernhard Junior, van Donald Trump tot Hollywoodsterren als Donald Sutherland en Dennis Hopper en rocksterren als Bob Dylan en Billy Preston, de stoet van beroemdheden, waar Peter Mabelus vaak ook nog een innige vriendschap mee opbouwt, lijkt eindeloos.

In zijn vierde boek, de bundel ‘Van Kluun tot Clinton’ (2022) zijn tientallen reportages opgenomen waarin Peter Mabelus op zijn bekende, hilarische wijze verslag doet van zijn “ontmoetingen” met een aantal Groten der Aarde.

Peter Mabelus publiceerde eerder de literaire thriller ‘Kathmandu Hipsters’ (2018), de verhalenbundel ‘Hoe ik liefde vergat te geven’ (2019) en de schelmenroman ‘John West en de gestolen Picasso’ (2021).

De boeken van Peter Mabelus zijn overal verkrijgbaar. Koop zijn boeken bij de lokale boekhandel en niet bij een moloch als je weet wel. Voor een gesigneerd exemplaar met opdracht kun je een mail sturen naar de auteur: petermabelus@gmail.com.

Het Wiel van Dharma

De boeddhistische westerling had zich nog zo voorgenomen om op weg naar zijn nieuwe vriendin met zijn racefiets op het “Het Achtvoudige Pad” naar de verlichting te blijven. Zijn “Wielen van Dharma” symboliseerden de door Boeddha verkondigde leer over het pad naar verlichting en telden elk acht spaken.

Hij was van baan veranderd. Hij was gestopt met drinken en roken. Zijn vrouw en kinderen, die hem niet meer konden begrijpen, had hij verlaten. Zijn nieuwe vriendin, die jonger was dan zijn oudste dochter, begreep hem wel.

De vogel kwam van links. Door de botsing met de vogel maakte de boeddhistische westerling een slingerbeweging met zijn racefiets, waardoor hij onder de voortrazende wielen van een zojuist passerende truck werd vermorzeld. Karma.

De geschiedenis herhaalt zich niet, de geschiedenis rijmt

In de ochtend van 22 juni 2022 moest ik voor een zakelijke afspraak in Rhenen zijn, in de provincie Utrecht. Ik besloot dat de afspraak in Rhenen een aangewezen gelegenheid was om eindelijk eens een bezoek aan de Grebbeberg te brengen.

De Grebbeberg is een 52 meter hoge heuvel die de zuidoostelijke punt vormt van de Utrechtse Heuvelrug. Dat de Grebbeberg, ondanks haar geringe hoogte, meer weg heeft van een berg dan van een heuvel is vooral goed te zien aan de zuidkant, waar de helling steil afloopt richting rivier de Nederrijn (zie foto 1).

De Grebbeberg is vooral bekend geworden om de heroïsche strijd die daar op 11, 12 en 13 mei 1940 door 2.500 Nederlandse soldaten gevoerd werd tegen een overmacht van maar liefst 23.000 Duitse militairen (17.000 man bij de infanteriedivisie en de rest bij het SS-regiment). Het mag een wonder heten dat de Nederlandse militairen, die bovendien veel slechter getraind en bewapend waren dan hun Duitse tegenstanders, drie hele dagen en nachten stand hebben kunnen houden.

Bij de strijd om de Grebbeberg vonden naast 450 Nederlandse militairen ook 250 burgers de dood. Aan Duitse kant zouden 200 slachtoffers te betreuren zijn geweest. Volgens sommige bronnen is dit laatste aantal geflatteerd en zouden er in werkelijkheid veel meer Duitse soldaten zijn gesneuveld bij de Slag om de Grebbeberg. Het relatief lage aantal Duitse slachtoffers zou destijds door de Duitse legerleiding gehanteerd zijn om het gezichtsverlies van het onverslaanbare geachte Duitse leger te beperken. Was het immers geen blamage te noemen dat de tot de tanden toe gewapende Duitse oorlogsmachine er met de meest moderne en destructieve wapens drie volle dagen over had moeten doen om de materieel slecht uitgeruste Nederlandse te verslaan? En dat met een Duitse overmacht van tien tegen één?

Boven op de Grebbeberg, direct aan de zuidkant van de Grebbeweg (de N225) staat het Nationaal Legermonument. Het is een open aula met een gedenkzuil en klokkentoren. Op de gedenkzuil staat een gedicht van J.C. Bloem met de tekst:

VIJF DAGEN – EN DE VRIJHEID GING VERLOREN
VIJF JAREN – EN EERST TOEN WERD ZIJ HERBOREN
ZO MOEIZAAM TRIOMFEERT GERECHTIGHEID
AAN DIT BESEF ZIJ DEZE GROND GEWIJD

Aan de overkant van de Grebbeweg bevindt zich Militair Ereveld Grebbeberg, waar de 450 lichamen van de bij de slag gesneuvelde Nederlandse militairen begraven liggen (foto 2). Een app die gratis te downloaden is bij de bekende appstores, ‘Digitale begraafplaats’, geeft je informatie over de begraafplaats en een GPS-rondleiding.

Op weg naar het informatiecentrum, dat zich aan de rand van het bos aan de noordzijde van de Grebbeberg bevindt, passeer je het Digitaal Monument Vrijwillige Landstorm. Door het scannen van de QR code op het monument (foto 3) krijgen de vrijwilligers van de Landstorm, zij die vrijwillig meehielpen aan de verdediging van de Grebbeberglinie, een gezicht.

Als je achter het informatiecentrum het bos betreedt vind je na een paar honderd meter aan je rechterkant één van de originele “kazematten” die door de Nederlandse militairen werden gebruikt om het aanstormende Duitse leger te bestoken met mitrailleurs en kanonnen (foto 4). Deze kazematten waren moeilijk door de vijand te treffen vanwege hun beschutte locatie. Een kazemat is het best te omschrijven als een betonnen bunker van waaruit de vijand met artilleriegeschut bestookt wordt.

Als je vanaf de kazemat het pad door de bossen enkele honderden meters in westelijke richting afloopt kom je bij de loopgraven aan de rand van een akker (foto 5). Dit is de plaats waar de allerlaatste Nederlandse militairen zich in de allerlaatste uren van de Slag om de Grebbeberg verdedigd hebben. Op de laatste dag van de slag bleek de Duitse overmacht te groot en was de Grebbeberg aan alle kanten door Duitse militairen omsingeld. Overgave was de enige en laatste optie.

Na de Tweede Wereldoorlog werden de stoffelijke resten van de Duitse militairen overgebracht en herbegraven op de begraafplaats in Ysselsteyn, Limburg.

We mogen vooral niet vergeten dat we net zo hard moeten treuren om de Nederlandse als de Duitse dienstplichtigen die het leven lieten bij de Slag om de Grebbeberg. Ook de Duitse dienstplichtigen moesten onder dwang van hun politieke leiders hun leven geven voor een gewapend conflict dat nooit hun eigen keuze was.

Elke oorlog kent slechts verliezers. Het zijn de aanstichters van oorlogen, politici, die oorlogen vaak overleven en miljoenen militairen en burgers de dood injagen.

Het feit dat zich op dit moment, al vier maanden lang, een soortgelijk conflict als de Slag om de Grebbeberg voordoet in Oekraïne stemt treurig. Zeer treurig. De geschiedenis herhaalt zich niet, de geschiedenis rijmt.

Mijn grootmoeder heeft Alzheimer

De vergeetachtigheid die mijn grootmoeder de laatste jaren zo onzeker in het sociale verkeer gemaakt had ging geleidelijk over in pedante zelfverzekerdheid.

We stonden laatst samen in mijn keuken om een glas melk voor haar op te warmen in de magnetron.

‘Dat je nog zo’n oud ding hebt,’ zei mijn grootmoeder verbaasd. ‘Toen de Duitsers in de oorlog de magnetron van je grootvader en mij weghaalden, hebben we nooit meer een nieuwe gekocht.’

Daarna werd het snel gekker.

‘Ik was de enige hippie met een mobieltje.’

‘Feyenoord is kampioen.’

Voor mijn verjaardag vroeg ik een telescoop. Toen ik op de heugelijke dag een stethoscoop in mijn handen hield, zei mijn grootmoeder: ‘Zo, nu kun jij matroos op een onderzeeër worden.’

Nieuw verhaal op hoemannendenken.nl: ‘Papegaai’ (How woke can you get?)

Dit verhaal speelt zich af in de tijd dat mensen elkaar nog discrimineer­den. Vandaag de dag kan men zich dat nog maar moeilijk voorstellen, maar als we er een kloek geschiedenisboek op naslaan, ik denk bijvoorbeeld aan de beroemde naslagwerken ‘Zwart op wit, over rassenschande en andere gedateer­de fenomenen’ van de Zwitserse hoogleraar Schöngraber, of ‘Discriminatie, theorie en praktijk’ van de Rotterdamse socioloog van Randwijk, kunnen we het inderdaad zwart op wit zien staan: vroeger vonden mensen andere mensen vaak meerwaardig, maar meestal minderwaardig, omdat ze een andere huids­kleur hadden.

           Men sprak in de sociologie van die dagen ook wel over de zogenaamde ‘rassenladder’. De rassenladdertheorie, die voor het eerst geformuleerd werd in de jaren vijftig van de vorige eeuw door de Oegandese antropoloog Soeaseusoembo, behelsde dat het blanke ras de eerste plaats op deze ladder bezette, de gelen (ook vaak het gele ras genoemd) bezetten de tweede plaats, de zwarten (ook vaak negers genoemd) vormden de hekkensluiters van deze trap, of eigenlijk moet ik dan zeggen trappensluiters, maar dat is geloof ik geen Nederlands woord.

           Nu was het zo dat die tweede en derde plaats van de rassenladder discutabel waren. Sommige sociologen vonden dat de zwarten de tweede en de gelen de derde plaats op de rassenladder hoorden te bezetten. Argumenten daarvoor waren vrij zwak. Zo voerden diegenen die vonden dat de zwarten de tweede sport van de rassenladder dienden te bezetten aan dat de zwarten succesvoller waren dan de gelen in het uitoefenen van bepaalde takken van sport. Denk daarbij aan, bijvoorbeeld, de honderd meter sprint bij atletiek en basketball. Of het beoefenen van bepaalde populaire dansmuziek. Ik noem de ‘hip hop’, de ‘disco’ en de ‘rap’. Zij beweerden dat de gelen weinig kaas hadden gegeten van deze twee terreinen en enkel tot grote prestaties konden komen op het gebied van de laffe handel en dat nog onder dwang van de overheid ook. In deze school werden de gelen ook wel ‘De joden van de rijzende zon’ genoemd. Onterecht, lijkt mij, want appels moet je niet met peren vergelijken. Chinezen zijn geen Japanners.

           Zij die vonden dat de zwarten op de derde plaats van de rassenladder hoorden te staan meenden dat de gebieden waarin de zwarten excelleerden zó primitief waren dat die ‘prestaties’ onmogelijk een tweede plaats op de rassenladder rechtvaardigden.

           Sommige sociologen pleitten er zelfs voor de zwarten als mensen­groep van de rassenladder te verwijderen en bij de biologi­sche groep van de mensapen geclassifi­ceerd dienden te worden, maar dergelijke sociologen werden slechts gevonden in het diepe Zuiden van de Verenigde Staten van Amerika en onder de racistische boeren van Zuid-Afrika, waar tientallen jaren apartheid de breinen van menige blanke voor altijd had misvormd.      

           Overigens vonden sommige zwarte sociologen dat de zwarten de eerste plaats op de rassenladder dienden te bezetten. Waren de oudste menselijke resten immers niet in Afrika gevonden? Deze argumentatie werd weggehoond door het sociologische etablissement dat er op wees dat er ‘nog nooit een fatsoen­lijke uitvinding door een zwarte gedaan was die de mensheid vooruit had geholpen.’

           Enfin, ik dwaal af. Ik wil de lezer enkel inwijden in de rassenpro­blematiek van die tijd. Een historisch fenomeen dat de laatste generaties vreemd is. De jongeren van nu hebben misschien wel eens oude avonturenfilms gezien waarin zwarten door joelende blanke en gele menigten met bulderende vlammenwerpers achterna worden gezeten omdat zwarten de toen nog ongeneeslijke ziekte aids zouden verspreiden. Ik refereer aan de kassuccessen van die dagen ‘Sero Positive Warriors’, ‘The Black Plague’ en ‘The Black Dick Inside Me’. Inmiddels weet iedereen dat aids niet een seksueel overdraagbare ziekte is maar veroorzaakt wordt door het slordig poetsen van de tanden en het te lang laten koken van aardappelen en rijst.

           De tijd waarin dit verhaal speelt was de tijd waarin er een kente­ring was in het denken over de rassenladder. Discriminatie raakte uit de mode, net als het denken over mensen in gekleurde groepen. Men ging de mens steeds meer als individu beschouwen en niet meer in de eerste plaats als een represen­tant van zijn ras of volk. Mensen die nog hevig discrimineerden werden steeds vaker de deur gewezen. Hun ruitjes werden ingetikt door mensen met het hart op de juiste plaats, in het parlement werden racisten dood gezwegen en genegeerd door zij die beter wisten. Het parlement nam zelfs een wet aan die het discrimineren op grond van geloof, ras, huidskleur of seksuele geaardheid strafbaar stelde. De artikelen die de vrijheid van de seksuele voorkeur betroffen werden al snel weer ingetrokken, omdat de algehele perversie, verloedering en decadentie die daar het gevolg van waren dusdanige vormen aannamen dat de economie, de eer en goede naam van het land eraan ten onder dreigden te gaan. Maar daar hebben we het nu niet over. We hadden het over de alsmaar afnemende tolerantie tegenover racisten en fascisten en de manier waarop de overheid tegen de mensen, die halsstarrig bleven discrimineren, optrad.

           Geen middel werd de overheid vreemd in de strijd tegen discrimina­tie. Zo kon men, als je dacht dat iemand discrimineerde, een ‘anti-discri­minatielijn’ bellen en anoniem iemand aangeven. Bij controles door de politie langs de openbare weg werd gesommeerd kofferbakken te openen om te kijken of er geen racistische stickers of lectuur in verstopt lagen. Bij de minste of geringste aanleiding vaardigden officiers van justitie huiszoekingsbevelen uit. Als je de radio luid aan had staan en er klonk een vrolijke schlager over het ‘Schwarze Wald’ kon je serieuze problemen krijgen, omdat je van nazisympathieën werd verdacht. Het was de tijd waarin jodenkoeken en negerzoenen uit de handel werden genomen. Zigeu­nerschnitzels en moorkoppen stonden op een zwarte lijst. Die zwarte lijst werd overigens ‘de lijst van ongewenste producten’ genoemd omdat ‘zwart’ negatieve associaties opriep met zwarthemden en de term ‘zwarten’ voor mensen met een bruine kleur.

           Ik ga u een verhaal vertellen over discriminatie. Het is een verhaal over een man die de personificatie was van de hypocrisie. Naar buiten toe was het een keurige mijnheer, er viel niets op hem aan te merken, maar in feite was het een laaghartige discriminerende schurk van het zuiverste water. Dames en heren, mag ik uw aandacht voor het verhaal van de val van een schoft, mag ik uw aandacht voor de held van dit verhaal: ‘De papegaai van de heer X.’

           De heer X was advocaat bij een bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen. Hij werd gerespecteerd door zijn collega’s en cliënten. Dat hij een overtuigd socialist was mocht een publiek geheim genoemd worden, al zei hij wel eens ‘iemands politieke voorkeur is privé, daar heeft niemand wat mee te maken.’ En hoe waar bleek die uitspraak later te zijn! Wat een stiekemerd bleek de heer X uiteindelijk!

           Het balletje van dit verhaal ging rollen op een vroege zonnige ochtend in de lente van het jaar 20**. Op het bureau voor de rechts­hulp aan armen en ongelukkigen was het door de jaren heen een traditie geworden om de eerste lentedag te vieren met een groots zuipfestijn in de bruine kroeg op de hoek (en hoe bruin de heer X ze bakte zou snel genoeg blijken!). Ook dat jaar werd er weer vreselijk gezopen. De volgende ochtend kwam iedereen met een bleek gezicht, zwetend en duizelig van de katers, het kantoor binnen druppelen. Zo ook de heer X. Hij had het zwaar.

           ‘Ik ga even schijten, misschien gaat het dan wat beter,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder en vertrok naar één van de drie toiletten die zich in de hal van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen bevonden. Toevallig begaf hij zich naar het meest rechts gelegen toilet, waarvan het slot al een paar dagen kapot was.

           De heer X. had zich net goed en wel op de pot genesteld en daar kwam de bittere alcoholsmurrie al naar buiten spuiten. Op hetzelfde moment voelde hij echter een golf zure gal op komen zetten en, in de onjuiste veronder­stelling dat hij zijn schijterij beëindigd had, draaide hij zich van de pot, liet zich op zijn knieën zakken en begon onbedaarlijk te kotsen.

           Nu wist een studente, die stage liep bij het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen, Anita Lammers, en die pips een half uur te laat op kantoor verscheen met een katertje, niet dat de heer X op dat meest rechtse toilet met dat kapotte slot aan het schijten en kotsen was. Dus opende ze onwetend van het pandemonium dat zich daar binnen afspeelde de deur van het meest rechtse toilet. Wat ze zag tartte elke beschrijving en haar voorstellings­vermogen. Niet alleen zag ze het wild schokkende lichaam van de zo geres­pecteerde heer X. Niet alleen rook ze de misselijk makende stank van de zure pap van gal, diaree en urine die zich in en op de pot en over de vloer van het toilet aan het verspreiden was. Ze zag niet alleen zijn morsige lid heen en weer zwaaien tussen zijn twee spastische bleke bollen vol haren. Ze zag ook vol afschuw het hakenkruis dat op de linkerbil van de heer X getatoeëerd stond. Een swastika!

           Geschokt smeet ze de deur van het toilet dicht en begaf zich op trillende benen naar haar bureau in het kantoor. Enige minuten bleef ze verdwaasd voor zich uitstaren. Had ze echt gezien wat ze dacht dat ze gezien had? Was ze gek geworden? Hallucineerde ze soms door al die glaasjes zoete likeur die ze gisterenavond achterover geklokt had? Had iemand in de bruine kroeg misschien drugs in haar drankje gedaan?

           Na enige minuten kwam de heer X geheel gefatsoeneerd het kantoor binnen wandelen. Zijn bloeddoorlopen ogen waren het enige bewijs van wat zich in het meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot, had afgespeeld. Vrolijk neuriënd gaf hij zich over aan het werk dat op zijn bureau lag te wachten. Terwijl hij naar Anita knipoogde lachte hij als de spreekwoordelijke boer met kiespijn.

           De dag verliep verder als gewoonlijk op het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen. Af en toe was wel het tinkelen van aspirientjes in glazen, of in de verte het gekokhals van een van de medewerkers van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukkigen te horen, verder was het een dag als alle andere.

           ’s Avonds kon Anita thuis in haar eikenhouten twijfelaartje de slaap niet vatten. Ze lag maar te woelen en te draaien en kon niet besluiten wat te doen. Had ze echt een swastika op de linkerbil van de heer X gezien? Ja, dat had ze. Was de heer X, de zo sociaal bewogen socialistische advocaat misschien een nationaal-socialistische advo­caat?

           Om een uur of vier ’s nachts besloot ze de anti-discriminatielijn te bellen (4,50 euro per minuut). Stotterend vertelde Anita wat ze die dag op het toilet gezien had. Ze vertelde de medewerker van de anti-discriminatielijn ook dat ze zich zo moeilijk voor kon stellen dat de heer X. ook maar iets uit te staan kon hebben met nazi’s, fascisten of racisten, maar dat ze toch echt gezien had wat ze had gezien. Toen ze de hoorn weer op de haak gelegd had was ze een zware last en 22,50 euro lichter. Nog steeds in de war viel Anita Lammers eindelijk in slaap.

           Intussen waren de raderen van de anti-discriminatie industrie op gang gekomen. De medewerker van de anti-discriminatielijn had gelijk de AIVD en de politie gebeld. Even later werd een huiszoekingsbevel uitgevaardigd door de dienstdoende officier van justitie. Nog geen uur nadat Anita haar telefoontje gepleegd had reden twee busjes met zwaailichten op het dak de straat binnen waarin de heer X een keurig appartement bewoonde.

           Het leek wel of de heer X achter de deur op het aanbellen door de anti-discriminatie rechercheur had staan wachten, want de goede man had zijn vinger nog niet van de bel gehaald of de deur van het appartement zwaaide open. En wat zag de heer X er uit! Hij was slechts gekleed in een open geknoopte blouse, om zijn middel waren enorme bundels verbandgaas gewikkeld.

           ‘Anti-discriminatie politie. We hebben een melding gekregen. We komen even kijken en praten,’ zei de rechercheur en een stoet van veertien politiemensen, vier in burger, de rest in uniform, trok het appartement binnen. Bedremmeld bleef de heer X bij de deur staan. Zijn trillen­de handen bevingerden een smoezelig whiskyglas. Wat was de heer X nerveus!

           ‘Komt u maar even op uw buik hier op de bank liggen,’ baste de rechercheur die ook had aangebeld. Zijn naam was Coen Schenk.

           ‘Op mijn buik op de bank liggen?’ stotterde de heer X geschokt. Wat ging er nu gebeuren? Ze zouden toch niet met zijn allen… Nee toch?

           Nadat de heer X bang om zich heen kijkend buikelings op de bank plaats had genomen doemde vanuit de keuken een agent met een schaar in zijn rechterhand op. In een hoek van de woonkamer zat een papegaai op zijn stok in een gouden kooi te slapen.

           ‘We hebben een melding binnen gekregen dat u een verboden teken op uw linkerbil getatoeëerd heeft staan. We komen daarom even een onderzoekje verrichten,’ zei Schenk, die blijkbaar de leiding had van deze nachtelijke operatie.

           ‘Verboden teken?’ vroeg de heer X laf. ‘Wat dan?’

           ‘Een hakenkruis mijnheer. Als u het zo graag weten wilt of nog niet wist. Er zou een swastika op uw linkerbil staan. Een swastika goddomme!’ sprak de rechercheur met nauwelijks ingehouden woede.

           ‘Swastiwat?’ vroeg de heer X schijnheilig.

           ‘Agent!’ commandeerde Coen Schenk de agent die met de schaar in zijn hand klaar stond en wees naar het verband dat strak om het kruis van de heer X gewikkeld zat. In twee grote halen lag het achterste van de heer X te kijk voor veertien paar nieuwsgierige ogen. Maar er was geen hakenkruis te zien! Wel bevond zich op de plaats waar het hakenkruis gestaan zou hebben een grote, nog bloedende, gapende wond.

           ‘Wat is dat?’ vroeg de rechercheur de heer X om een verklaring. ‘Heeft u het verboden teken weggesneden?’

           ‘Weggesneden?’ Zweet stroomde over het gezicht van de heer X. ‘Nee, gat verbrand,’ piepte hij.

           ‘Hoe dan?,’ vroeg Schenk geërgerd.

           ‘Aan de kachelrand,’ stamelde de heer X. In zijn ogen stond laf afgrijzen te lezen.

           Rechercheur Schenk keek de heer X ongelovig aan en sommeerde de agenten het hele appartement te doorzoeken op belastend materiaal. In elke kast werd gezocht, laden werden open getrokken, boeken doorgebladerd, gordijnen gingen van de roe, zelfs de planten werden uit hun potten gehaald. Er werd echter niets gevonden wat ook maar enigszins op discriminatie duiden kon. En ook geen bloed op de kachelrand. Verbaasd en teleurgesteld togen de manschappen naar de twee busjes waarvan de zwaailichten werden uitgezet.

           De rechercheur snapte er niets van. Alles wees erop dat de heer X loog over de toedracht van de gapende wond op zijn linkerbil. Dat hij wel degelijk een swastika op zijn linkerbil getatoeëerd had gehad. Blijkbaar had de heer X die ochtend doorgehad dat Anita Lammers hem gezien had op dat meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot, en thuis met veel geweld snel de swastika verwijderd. Nu was er echter geen enkel bewijs. Hoe nu verder?

           Peinzend liet Schenk zijn blik door het appartement van de heer X dwalen. Opeens viel zijn oog op de papegaai, die al die tijd op zijn stok in de gouden kooi had zitten slapen. Hij pakte de schaar op die de agent, die het verband los geknipt had, op de tafel had laten liggen en wendde zich tot de heer X.

           ‘Hoe heet uw papegaai?’ vroeg Schenk op beleefde toon aan de heer X.

           ‘Adolf, nou goed!?’ zei de heer X en barstte van opluchting in lachen uit, omdat hij zeker wist dat de politie hem niks maken kon. Wat was hij weer zelfverzekerd nu de autoriteiten niets tegen hem in bleken te kunnen brengen. Alleen bleef hij er even verrot uitzien als zojuist.

           Rechercheur Schenk liep naar de gouden kooi en ratelde met de schaar langs de tralies. De papegaai werd wakker van het rinkelende geluid en begon gelijk het Horst Wessel lied te kraaien:

‘Die Fahne hoch die Reihen fest geschlossen
S. A. marschiert mit ruhig festem Schritt
Kam’raden die Rotfront und Reaktion erschossen
Marschier’n im Geist in unsern Reihen mit

Die Strasse frei den braunen Batallionen
Die Strasse frei dem Sturmabteilungsmann
Es schau’n auf’s Hackenkreuz voll Hoffung schon Millionen
Der Tag fur Freiheit und fur Brot bricht an

Zum letzen Mal wird nun Appell geblasen
Zum Kampfe steh’n wir alle schon bereit
Bald flattern Hitler-fahnen Uber allen Strassen
Die Knechtschaft dauert nur mehr kurze Zeit

Die Fahne hoch die Reihen fest geschlossen
S. A. marschiert mit ruhig festem Schritt
Kam’raden die Rotfront und Reaktion erschossen
Marschier’n im Geist in unsern Reihen mit’

           Op zich was dat tot daar aan toe, maar nadat het lied uit was riep hij met krakende stem ‘Heil Hitler!’ Coen Schenk draaide zich bruusk en met fonke­lende ogen om naar de heer X. De papegaai riep luid, ‘Wollt ihr den totalen Krieg!?’

           ‘Wat betekent dit?!’ vroeg Schenk sissend van woede.

           De heer X voelde zich plotseling niet meer zo zeker van zijn zaak. ‘Die heb ik op een vogelmarkt in Frankfurt gekocht!’ riep hij blozend. Wat begon de heer X weer te zweten!

           Rechercheur Schenk riep naar buiten dat zijn mannen de heer X mee naar het politiebureau moesten nemen voor een uitgebreid verhoor. Hij zou zorgen dat de zaak tot de bodem uitgezocht zou worden. De waarheid moest boven komen!

           Na een uitgebreid onderzoek en dagenlange verhoren kwam aan het licht dat de heer X de papegaai al jaren in zijn bezit had en dat er in Frankfurt helemaal geen vogelmarkt is. Niet in Frankfurt am Main en niet in Frankfurt an der Oder. Ook werd er een geheim zolderkamertje ontdekt aan de andere kant van de stad, dat de heer X stiekem huurde en nog stiekemer regelmatig s’nachts bezocht. Daar trof men nazisti­sche lectuur aan, films, stickers, een stuk gelezen exemplaar van ‘Mein Kampf’ en zelfs twee uniformen van officiers van de SS. Ook gaf de heer X uiteindelijk toe dat hij inderdaad een swastika op zijn linkerbil getatoeëerd had gehad en dat hij die, na zichzelf verdoofd te hebben met alcohol en slaappillen, met een mes verwij­derd had op de avond van de dag dat hij door Anita Lammers betrapt werd, toen hij aan het kotsen en schijten was geweest op dat meest rechtse toilet in de hal, dat met het kapotte slot, van het bureau voor rechtshulp aan armen en ongelukki­gen.

           Na een korte rechtszaak werd de heer X op het grote plein in de hoofdstad onder grote publieke belangstel­ling en goedkeuring onthoofd. Zo ziet u maar weer.

           Dit was het verhaal van één van de laatste mensen die stiekem nog discrimineerden. Gelukkig komt dat nu, nu we allemaal min of meer dezelfde poepkleur hebben, niet meer voor.

‘Papegaai’ stond op 22 juni 2022 als eerste op hoemannendenken.nl, de enige site vóór vrouwen, dóór mannen.

Zeer geheime schrijfretraite

Om mij in alle rust te kunnen wijden aan het schrijven van een reeks artikelen en columns heb ik mij teruggetrokken in een zeer afgelegen schrijfretraite in de provincie Limburg, die mij is aangeboden door een geheime weldoener.

Met name mijn alsmaar groeiende kolonie groupies mag daarom niet weten dat ik verblijf aan de Luijtenweg 34 te Schin op Geul.

Alleen als je niet ouder bent dan 25 jaar en minder dan 60 kilo weegt doe ik open als je drie keer hard en drie keer zacht op de voordeur klopt. Voldoe je aan bovengenoemde eisen dan mag je ook achterom. Dat doe ik in dit soort gevallen zelf ook het liefst.

HET IDEALE CADEAU VOOR VADERDAG: ‘VAN KLUUN TOT CLINTON’

Is jouw vader net zo’n stoere huisman als Peter Mabelus?

Rijdt hij zijn elektrische bolide net als Peter Mabelus elke week door de chicste wasstraat van de stad?

Geeft hij jullie zwart betaalde werkster – zonder verblijfsvergunning – elke week 20 eurocent fooi, nadat zij het hele huis voor een tieneurobiljet in drie uur tijd spik en span heeft gemaakt, zodat de nieuwste vriendin van jouw vader de hele dag met haar smartphone op haar driezitsbank van slechts 11.658,00 euro kan blijven spelen?

Rent hij de marathon onder de drie uur met een pak peuken bij de hand?

Dan is het nieuwste boek van Peter Mabelus, ‘Van Kluun tot Clinton’, het perfecte cadeau voor Vaderdag!

De pers over ‘Van Kluun tot Clinton’:

“Als geen ander is Mabelus in staat om zijn ontmoetingen met de Groten der Aarde te verwoorden in korte en vlot geschreven anekdotes.”, Peter Marks, Must reads or not

“Hyperorigineel!”, Pieter Waterdrinker, Twitter

“Zo humoristisch, dat we niet eens meer willen weten of het echt is. Het had zó gebeurd kunnen zijn; dat is genoeg.”, De Telegraaf

“Ik kan alleen maar zeggen: je moet het hebben gelezen! Van Kluun tot Clinton’ is volgens mijn bescheiden mening enig in zijn genre, als het al in een genre past… Het Mabelus genre? Geniaal!”, Patsi Desiree, Hebban

Cadeau van de Grote Jaap Goedegebuure

Geheel onverwacht kreeg ik op woensdag 15 juni 2022 een gesigneerd exemplaar met opdracht van het laatste boek, ‘Door de jaren heen, Over boeken en schrijvers’, van 1 van de grootste kenners van de Nederlandse literatuur van de laatste 75 jaar, Jaap Goedegebuure, in de bus (ik houd van korte zinnen). Wat een eer! Overduidelijk een vette knipoog naar mijn laatste boek ‘Van Kluun tot Clinton’.

Nieuw verhaal op hoemannendenken.nl: ‘Strijdkreet’ (niet voor tere zieltjes bedoeld)

Mijn naam is Jeroen S., gewone tomatenkweker van beroep. Ik vermeld met name “gewoon”, vanwege de zo machtige biologische maffia, die samenwerkt met het politieke etablissement, in Den Haag en in Brussel, om alles wat niet juridisch “biologisch” gekweekt is, systematisch te demoniseren en uit te roeien. Ik voel me godverdomme een doodgewone jood in de jaren dertig van de twintigste eeuw in Duitsland. Lastig gevallen om niets.

Ik zit sinds een week in de gevangenis. Ik ben tot acht jaar gevangenisstraf veroordeeld vanwege het produceren van chemische wapens. Ik heb niks gedaan! Ja, eerlijk gewerkt, van ‘s morgens vroeg tot ’s avonds laat in mijn tomatenkwekerij. Ik houd meer van tomaten dan van mijn eigen vrouw. Tomaten die u waarschijnlijk dagelijks eet: in uw zelfgemaakte salade, op uw hamburger bij de hamburgertycoon, uit het handje, of op brood. Al dan niet met een plak kaas, biologisch of niet geproduceerd, of ham = varken, eronder of erboven. De tomaat is één van uw beste vrienden. Misschien wel uw meest onopvallende en trouwste vriend.

Het enige wat ik heb gedaan is ouderwets proberen te boeren, net zoals mijn voorouders dat ook hebben gedaan. Ik bewerk mijn tomaten met doodgewone bestrijdingsmiddelen tegen schadelijke insecten, zoals naaktslakken, witte vliegen en de bladluis, om de mooiste tomaten voor de laagste prijs voor u op tafel te krijgen. Verder gebruik ik insectparasitaire nematoden en verschillende soorten speciaal gekweekte roofmijten om het ongedierte te bestrijden.

Ik ben er ingeluisd door een samenzwering van de AIVD uit Den Haag, de milieupolitie uit Brussel en de Westlandse biologische tomatenmaffia. Misschien zijn er andere overheden bij betrokken, uit Amerika en Rusland. De vertakkingen in de wereld van de biologische terreurpolitie zijn inmiddels groot en wellicht allesomvattend. Het globale dorp is werkelijkheid geworden. Heksenjacht en sociale controle vieren hoogtij.

Kan mij verweten worden dat ik bestrijdingsmiddelen gebruik om mijn tomaten vers, gezond en goedkoop aan u te kunnen leveren? Wat willen de mensen dan? Tomaten met gaten erin? Of tomaten met rare bobbels en met onbestemde bruine onbespoten eeltvlakken erop? Tomaten van acht euro per stuk? Ja, ja, als het maar zogenaamd biologisch is. De meeste zogenaamde biologische tomaten zijn ook gewoon bespoten, maar dat mag, omdat de AIVD bij de keuring van die tomaten smeergeld opgestreken heeft. In de grijze schemerwereld tussen legale, schijnbaar legale en illegale biologische tomaten wordt in vakjargon tomatensmeergeld ook wel tomatenpuree-pecunia genoemd.

Het mag dan al weer tientallen jaren geleden zijn dat ‘De Muur’ viel, ik voel me nog steeds communist in hart en nieren. Het communisme gaat nooit verloren, omdat de waarheid nooit verloren kan gaan. De laatste secretaris-generaal van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie en president van het grootste land ter wereld, twaalf tijdzones!, Michail Sergevitsj Gorbatsjov, mag ons dan per ongeluk verraden hebben, het communisme als alternatief voor deze wereld van markt en strijd en imago en gebrek aan empathie, naar de tering hebben geholpen in Europa, ik blijf in de droom van een arbeidersparadijs voor allen die uitgebuit worden geloven. Door allerlei minne streken en laster mogen de communisten uit de Tweede Kamer gelazerd zijn, ik heb er schijt aan dat onze waarden door het slijk gehaald zijn. Het doet me niets dat de kapitalisten denken dat we op de vuilnishoop van de geschiedenis zijn beland. Want de rode zon van het communisme zal weer aan de kim verschijnen! (en dan bedoel ik niet de grote onsterfelijke leider van onze Koreaanse broeders in de enige ware leer Kim Il Sung en zijn opvolgers Kim Jong Il en Kim Jong-un).

Het verhaal dat ik u ga vertellen, speelde zich af toen onze krant De Waarheid, een fatsoenlijk communistisch dagblad, al bijna failliet was. Ik kan nog janken als ik aan de glorietijd van onze krant terugdenk. Ik zie de laatste dag waarop De Waarheid verscheen dan ook als de zwartste dag in de grote rode geschiedenis van onze zo vooruitstrevende communistische partij van Nederland die niet meer bestaat. Maar laat ik ter zake komen.

Op een prachtige zomerse dag liep ik op de wallen in Amsterdam met De Waarheid te leuren. Omdat het communisme altijd zwart is gemaakt in de kapitalistische imperialistische Nederlandse pers werd ik nou niet bepaald als de Messias onthaald. Dan weer keek iemand mij schamper aan, een fluim kwam pal voor mijn voeten terecht, een middelvinger werd agressief naar me omhoog gestoken, of een fietser gaf me een schop voor mijn hol. Maar het deerde me niet. Was immers de grote godfather van het strijdbare communisme, de Russische Vladimir Iljitsj Oeljanov, artiestennaam Lenin, zelf ooit ook niet weggehoond door vertegenwoordigers van de reactionaire bourgeoisie in zijn eigen land? Verbannen naar Siberië en gevlucht naar Zwitserland? Daarom.

‘De Waarheid!!, De Waarheid!!’ liet ik mijn stem over de ontuchtige grachten galmen. Maar verkopen deed ik niets.

‘Ontwaakt!!, Ontwaakt!!’ klonk het uit de keel van een heilsoldate van het Leger des Heils aan de overkant van de gracht.

‘Dwaas,’ siste ik tussen mijn tanden. ‘Ken je klassieken. Godsdienst is opium van het volk.’ Ik citeerde Karl Marx, van wie ‘Het Communistisch Manifest’ uit 1848 het startschot vormde voor de geest van revolutie die het kapitalistische bastion aan het wankelen had doen lijken te brengen, zo lang geleden. Opium. Niet voor het volk, zoals men graag Marx fout wil citeren, maar van het volk: ze willen het zelf! Genaaid worden door de kerk, die een verlengstuk vormt van de kapitalistische macht.

‘De Waarheid!!, De Waarheid!!,’ brulde ik nu nog harder. ‘Niets, dan De Waarheid!!’

Zo liep ik nog een tijdje door.

friet

Een beetje mismoedig geworden door het feit dat ik maar niets verkocht besloot ik een kroketje bij de Febo (afkorting voor: frites en broodjes onderneming, zo kapitalistisch als wat) te gaan halen. Ik bestelde het kroketje bij de meneer achter de toonbank. Dan is het kroketje veel verser en smakelijker dan een kroketje dat je uit de muur trekt. Dat kroketje kan er immers al dagen liggen. Maar ja, handel is nu eenmaal handel in het kapitalistische Westen. Het gaat om geld, geld en nog eens geld. De gezondheid van de medemens interesseert hen geen bamischijf. Die minachting voor de gezondheid van de medemens zou bij de Febo in Havanna, Cuba, waar volksheld Fidel Castro, door middel van zijn broertje Raul, nog steeds de scepter zwaait, nooit getolereerd worden!

De man achter de balie van de Febo overhandigde mij, vals glimlachend, het verse kroketje. Ik legde mijn kranten neer op de straat en ging er op zitten. God, wat rook dat kroketje lekker. Ik nam een hap van het verse kroketje en brandde lelijk mijn mond. Toen ik kwaad en beschaamd achterom keek naar de man achter de toog zag ik nog net hoe hij gniffelend wegdook. ‘Leuke eikel,’ dacht ik en blies op het verse kroketje. Toen dat verse kroketje eindelijk een beetje afgekoeld was nam ik voorzichtig een nieuwe hap van het verse kroketje. Zo, dat ging al veel beter.

Terwijl ik lekker zat te smikkelen van mijn verse kroketje zag ik de soldate van het Leger des Heils mijn richting opkomen.

‘De Strijdkreet!!, De Strijdkreet!!’ riep ze. Haar stem klonk als die van een mekkerende geit.

‘De Strijdkreet,’ mompelde ik schamper.

Ik liep als enige te leuren met de échte waarheid. Die psychotische bedriegers van de Jehova’s en die mislukte soldaten van het sukkelachtige Leger des Heils wilden de mislukkelingen en ongelukkigen van deze aarde hoop geven op een beter leven na de dood. Laat me niet lachen! Het moet nu gebeuren! Op de barricades! Laat wapperen dat rode vaandel! Proletariërs aller landen verenigt u!

Ik zag een paar mannen lachend een bordeel uitkomen en dacht onwillekeurig: Proletariërs aller landen bevredigt u. Ik voelde me schuldig over deze flauwe woordspeling. Snel vergeten maar. Marx en Lenin zouden er toch niks van te weten krijgen. Die waren al lang dood.

De heilsoldate liep ook de Febo binnen en trok een frikadel uit de muur. Nu kon ik haar wat beter bekijken. Een jaartje of dertig schatte ik haar. Dan ben je toch nog niet dement? Toen ze de frikadel in haar mond stak vroeg de leuke eikel achter de toog breed lachend aan de soldate ‘of ie smaakte.’ De heilsoldate knikte beleefd van ja en kwam naast me staan.

Ik had net het kontje van mijn verse kroketje doorgeslikt en wilde weer opstaan om verder te gaan met het slijten van De Waarheid toen de heilsoldate plotseling smakkend het woord tot me richtte.

‘Ik ben vroeger ook hoertje geweest,’ zei ze en knikte naar de overkant waar Ghanese en Bengaalse hoeren zonder paspoort met hun kont stonden te draaien in rood neonlicht tot ze bevrijd zouden worden.

‘Dat is niet zo fraai,’ zei ik om maar wat te zeggen.

‘Dat is wel fraai,’ sprak de heilsoldate met consumptie. Een fijn gekauwd stukje frikadel kwam op mijn linkerwang terecht.

‘Fraai? Om de hele dag genaaid te worden door Jan en alleman? U liever dan ik.’ Ik streek het kleffe kwakje van mijn wang.

‘Nee, ik bedoel fraai dat ik hoer gewéést ben. En nu heilsoldate. Dat ik nu voor de lieve Heer werk in plaats van voor een pooier.’

‘Oh, bedoelt u dat.’ Wat een maf wijf, dacht ik.

‘Ja, het was geen pretje om hoer te zijn,’ zei de vrouw en staarde voor zich uit.

Toen ze het laatste stukje van haar frikadel verzwolgen had veegde ze haar handen aan haar rok af. ‘Lekker typetje, die heilsoldate,’ dacht ik.

‘Nee, vast niet,’ zei ik en moest gapen.

‘En wat die klanten allemaal niet van je willen. Wat ze niet allemaal met je doen. Ongelooflijk.’ Ze zuchtte diep.

‘Het is toch wat,’ zei ik.

‘Zo was er een keer een klant…’ Ze tetterde maar door. Ik luisterde niet en knikte af en toe. ‘…dat nou niet gek?’ Ze keek me vragend aan.

‘Nou en of,’ zei ik en schoof ongemakkelijk op mijn stapel kranten.

‘Er was ook een keer een klant die … Ik dacht dat ik moest overgeven.’

‘Dat kan ik me voorstellen,’ zei ik volkomen ongeïnteresseerd.

Ik schoof wat opzij op mijn stapel kranten en nodigde de heilsoldate uit om naast mij te komen zitten. Misschien hield ze dan haar mond.

‘Dank u wel, meneer. Ik heet trouwens Anja.’ Ze schudde me de hand.

‘Jeroen.’

Het was een minuut stil.

‘Vertel nog eens zo’n verhaaltje over vroeger, Anja’, zei ik uit verveling.

Ze keek me even van opzij aan. ‘Oké… Op een keer… elkaar met grote ogen aan!’

Ik luisterde niet. ‘Niet te geloven,’ antwoordde ik. ‘U heeft nogal wat meegemaakt, Anja,’ zei ik en keek naar haar benen. Wat had zich daar tussen allemaal niet afgespeeld!

‘Nou, ik ga maar weer eens,’ zei Anja en wilde opstaan.

‘Anja, blijf nog even, ik…’ stotterde ik en hield haar vast aan een mouw. Ze keek me verbaasd aan.

‘Ik wil wel zo’n… Strijdkreet kopen,’ zei ik om mezelf maar een houding te geven. ‘Hoeveel kost dat?’

‘Hoeveel u kunt missen,’ zei Anja en keek me achterdochtig aan.

Ik greep naar mijn kontzak en pakte mijn portemonnee. Ik besefte opeens wat ik deed. Ik wilde godverdomme bijna geld gaan geven aan een ex-hoer die opium aan het volk verkocht. Ik duwde haar van mij af.

‘Nee!,’ riep Anja. Toen ze zich los wilde trekken stootte ze met haar elleboog in mijn gezicht.

‘Godver,’ riep ik en greep haar bij de keel. Haar hoedje viel op straat. Ze riep maar van: ‘nee!, nee!’

De man van de Febo keek geamuseerd toe. In zijn hand hield hij een mobiele telefoon waarin hij praatte.

bekrompenheid

Anja krabde in mijn gezicht. Op dat moment gebeurde het. Ik nam Anja in de houdgreep om haar geweld op een afstand te houden. We waren de rand van de gracht tijdens ons gestoei al eng dicht genaderd. Anja kronkelde maar door met haar lijf, om los van mij te komen. Ik verloor mijn evenwicht en we vielen samen in het smoezelige grachtwater. Plons!!

Nou, ik was gelijk ontnuchterd. Toen ik weer boven water kwam zag ik hoe Anja huilend in de richting van het IJ zwom. Met huilende sirene kwam een politieauto voor de Febo tot stilstand. Twee agenten sprongen uit de auto. Eén van hen hielp me uit het water en klonk me in de boeien. Hij duwde me ruw op de achterbank. De ander raapte het hoedje van Anja op en rende over de gracht achter de alsmaar door zwemmende Anja aan.

‘Mijn kranten liggen nog bij de Febo,’ zei ik tegen de agent, die in het spiegeltje aan de achterkant van het zonneschermpje keek en vermoeid met zijn rechterhand door zijn sluike blonde haar woelde.

‘Je neemt maar een abonnement op de Playboy in de lik, smeerlap,’ zei hij en draaide zich woest om, keek me met haat in zijn ogen aan.

Aan de overkant van de gracht stond een groepje keurige hoerenlopers in driedelig pak me uit te lachen. Wat hadden ze een lol. De beste stuurlui staan op de wallen, dacht ik en keek spijtig naar mijn stapeltje kranten waar een hond tegenaan stond te pissen.

‘Dat is De Waarheid en niets dan De Waarheid,’ mompelde ik

‘Wat zeg je?’ vroeg de agent obligaat.

Hand op zijn knuppel.

Ik zei niets meer.

‘Strijdkreet’ stond op 14 juni 2022 als eerste op hoemannendenken.nl, de enige site vóór vrouwen, dóór mannen.