Nieuw verhaal op hoemannendenken.nl: ‘Alcohol’

Hieronder volgt de integrale weergave van de lezing ‘De ontdekking van alcohol voor het zinnelijk genot‘ zoals die op 7 september 20** door de postbode en amateur archeoloog Joost van Zet gehouden werd ter gelegenheid van de jaarlijkse culturele avond van hengelsportvereniging ‘De ***** dobber’ te H.)

In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is de ontdekking van het alcoholgebruik voor het zinnelijk genot niet in de mist van de geschiedenis verloren gegaan, laat staan opgelost in de nevelen van eventueel alcoholmisbruik. Dat is te danken aan de rotstekeningen die in de jaren vijftig van deze eeuw in de grotten van de Vogezen gevonden zijn door de beroemde Birmese archeoloog Chin Kuong.

Een ieder die zich verdiept in het een of ander, of dat nu de gehoorafwijkingen van de Indische olifant, of de ontwikkeling en betekenis van de ritmiek van de regendans van de platvoetindianen van Noord-Amerika betreft, zal aangewezen zijn op het bestuderen van feitenmateriaal, historische bronnen.

De onderzoeker zal zich buigen over de inhoud van stoffige archieven, oude geschriften grondig doorvorsen, vergeten gronden naarstig omspitten, in afgelegen gebergten op de klamme wanden van sinistere grotten raadselachtige rotstekeningen bestuderen, dieren achtervolgen, mensen interviewen, bomen omzagen.

“Waar een wil is, is een weg,” luidt een bekend gezegde. Gezegden zijn clichés, clichés zijn waar, dus zijn gezegden waar. Deduceren, mensen, deduceren, daar draait het allemaal om. De enige moeite die iemand hoeft te doen bij het plegen van een wetenschappelijk verantwoord onderzoek is de eigen kennis uitbreiden.

Men kan bij voorbeeld vreemde talen leren. Zo heb ik mijn halfbroer de laatste paar jaar het spijkerschrift bijgebracht. En dat terwijl hij twee linkerhanden heeft! Vaak gaat het niet om het leren van een taal maar om het leren van een vak, zoals daar zijn de archeologie, de fysica of de mathematiek, om er maar een paar te noemen, want vakken zijn er natuurlijk zat.

Zelf ben ik van huis uit postbode. En in het vak van postbode vind je al iets van allerlei wetenschapsdisciplines terug. Als postbode ben je als het ware vanzelf al een beetje een generalist.

Generalist, beste mensen, dat heeft niets met het leger te maken. Generalist zijn betekent dat je overal wat van afweet. Ja, een postbode moet van alle markten thuis zijn. Zo moet een postbode bijvoorbeeld naambordjes zien te ontcijferen. En dat is in onze multiculturele samenleving een hele klus.

Wat een namen onze medeburgers tegenwoordig niet hebben: Hutuheru, Smehmet, Lobanovski, Kizani, Veger, Fidante, Kinshasa, Kali en zo zou ik er nog wel gekkere kunnen noemen. Dan komt je talenkennis mooi van pas.

En dan moet je eerst nog de naambordjes kunnen vinden, speurwerk verrichten om die namen te ontdekken. De naambordjes staan meestal op de brievenbussen, maar vaak genoeg zijn ze ook op hun kop geplakt, of zitten ze diagonaal of verticaal op de deurpost, op de deur zelf, of aan de muur. Soms ontbreken ze gewoon. Dan wordt het helemaal lastig.

Waar de mensen hun brievenbussen tegenwoordig niet verstoppen! Soms is de brievenbus gewoon een ouderwets gezellige gleuf in de deur, zoals vroeger. Dat is simpel. Maar tegenwoordig hebben de moderne mensen die bussen op de raarste plaatsen verstopt. Boven de deur, naast de deur, naast het raam van de woonkamer, op een paal, tegen een boom, ondersteboven, op z’n kop, onder een plak mos, in een opgezette kip, gans of duif, naast de keuken of onder een tegel.

Je kunt het niet zo gek verzinnen of de mensen verwachten er tegenwoordig wel hun post in te ontvangen. Het zou me niet verbazen als ik wel eens per ongeluk de post in het vogelenhuisje en de pinda’s in de brievenbus gedeponeerd heb! Echt waar! Zonder dollen. U begrijpt dat een postbode van huis uit een onderzoeker is, deductief aangelegd moet zijn.

Maar hoe zal ik het nu hebben? Wat ben ik vreselijk afgedwaald. Ik zou het hebben over “de ontdekking van de alcohol voor het zinnelijk genot,” en nu heb ik het alleen nog maar over brievenbussen gehad! Ik waag een nieuwe poging.

De mens van vandaag is zo gewend om de fles aan de mond te zetten, daar wilde ik het over hebben, lieve mensen, het op, zoals het in de volksmond heet, een zuipen te zetten, dat hij niet meer stilstaat bij het ‘waarom’ van zijn meestal zelf gekozen intoxicatie, laat staan dat hij zijn egocentrische vluchtgedrag in een historisch kader plaatst.

Al wat het gemiddelde drinkende individu weet, is dat zijn opa ‘het’ al deed, zijn vader ‘het’ nog meer deed, en zichzelf, daar wil hij het liever niet over hebben. Het individu doet ‘het’ omdat hij ‘het’ gewoon lekker vindt, omdat iedereen ‘het’ doet. Het zal niet bij hem opkomen zich af te vragen wat zijn derde vrouw ervan vindt.

Laat staan dat hij notie heeft van het feit waarom zijn twee vorige vrouwen hem verlieten. Vanwege zijn alles verslindende drankmisbruik natuurlijk, wat dacht u dan? Ook zal hij zich niet verdiepen in de omstandigheid van het respectievelijk steeds lelijker worden van zijn steeds meer drinkende respectievelijke vrouwen.

Hij drinkt. En hij gaat steeds meer drinken omdat hij anders geen voldoening meer krijgt. Vroeger wierp Koning Alcohol hem glitterstenen toe, hij wist de waarde ervan niet te schatten. Nu is hij met de meest fonkelende juwelen niet meer tevreden. Robijnen zijn plastic geworden, smaragden glas, onyxen snot en opalen knikkers. Hij drinkt om de helse katers te doen verdwijnen, de volgende kater is in zicht.

Ik blijf afdwalen. Ik zou het hier, tijdens onze jaarlijkse culturele lezing niet hebben over drankmisbruik, maar over ‘de ontdekking van de alcohol voor het zinnelijk genot’, zoals de titel van mijn lezing vandaag luidt. Voila, daar gaat ie nog een keer.

Als een gemiddelde toeschouwer of lezer een plaatje van een Neanderthaler ziet, of recenter, een afbeelding van een discipel van, ik noem een Jezus, zal hij zich niet snel afvragen hoeveel of dat die mensen wel niet dronken. Tekeningen van types als zojuist genoemd zijn gebaseerd op resten van toevallig gevonden botten, of op vage overleveringen en vrij willekeurige voorstellingen van hoe het vroeger was.

Zodoende kunnen ze nooit een waarheidsgetrouwe weergave zijn van de oprecht verkreukeld chagrijnige ochtendkop met kater, zoals die Neanderthaler of discipel van Jezus heus wel eens gehad moeten hebben. Dat beseft een ieder.

We hadden nog geen aandacht voor het individu zoals we dat nu kennen, met de helderheid van de fotografie of de geavanceerde figuratieve schilderkunst. Geen aandacht of compassie voor de prehistorische mens of de discipel van, ik noem een Jezus, met zijn dagelijkse alcoholsores. De rotstekeningen in de Vogezen bestonden al wel, maar dat wist niemand.

Dit verhaal neemt een aanvang bij het ontstaan van het scheren. Natuurlijk scheren mensen zich al duizenden jaren. U heeft zich waarschijnlijk nooit afgevraagd hoe mensen zich destijds schoren, in de oertijd, zal ik maar zeggen. Elektriciteit bestond vanzelfsprekend nog niet. Gillette zat nog in de koker van zijn voorvaderen.

De voorouders van mensen als u en ik begonnen zich te scheren met scherpe stenen. Die stenen werden hoog in de bergen gevonden en op zwaar ambachtelijke wijze geslepen. In het zogenaamde stalen tijdperk, dat op het stenen tijdperk volgde, sleep men al zo scherp dat mannen zich onderling waarschuwden voor de scherpe randjes.

Daar komt ook de uitdrukking ‘er de kantjes van aflopen’ vandaan, omdat het immers bloedje link was om je zo maar lukraak te scheren met zo’n scherpe steen. Men ging dan met die steen, die dan aan een stok bevestigd was, rondjes lopen op een rotsplateau, waarbij men dan die steen over de grond liet slepen, zodat de scherpe randjes van die steen eraf gelopen werden.

Kinderen van de stam werden vaak ingeschakeld om de speer, waarop de scheersteen bevestigd was, te bemannen, opdat de scheersteen losjes vastgehouden zou worden, zodat de man in kwestie er pico bello uit kon zien voor zijn schone. Ik zeg met nadruk ‘kon’ omdat er nogal wat spaanders vielen waar gehakt werd en menig oermens tierend met een snee in zijn wang zijn creatieve woede botvierde op een rotswand, waardoor wij nu, vandaag de dag, weten waarom en hoe de oermensen zich schoren.

Maar om een kort verhaal lang te maken, werd er destijds vanzelfsprekend geen patent aangevraagd op een vondst als ‘het scheren door middel van een steen’. Potent waren die mensen wel, anders waren we hier nu allen niet, maar dat is weer een heel ander verhaal.

De alcohol in zijn gedaante als substantie op zich werd voor het eerst ontdekt bij een klein vijvertje ergens in de Vogezen. Waar precies, daar zijn de geleerden nog steeds niet over uit. Historici plaatsen deze ontdekking zo’n 4.000 jaar voor Christus.

Nu weten we wel dat er boven dat vijvertje de takken van een grote vlierbessenstruik moeten hebben gehangen. Deze struik floreerde destijds in het toenmalige klimaat en zware rijpe vlierbessen plonsden in dit kleine vijvertje, alwaar ze begonnen te gisten. Zonder dat iemand het wist, laat staan het vijvertje zelf, begon de vijver te veranderen in een poel van wijn. Vlierbessenwijn wel te verstaan.

Op een zekere dag, zo lang geleden, kwam er een oermens langs deze vlierbessenwijnvijver gelopen. Hij had zich net geschoren en oef wat prikte zijn kin weer eens. Kon men er maar eens iets op doen om dat prikkerige gevoel, die brandende jeuk, na het scheren te doen verdwijnen.

Een soort ‘aftershave’ als het ware. De oermens keek geïrriteerd naar de vijver. Hij had jeuk en dorst. Maar die groene schuimende vijver nodigde nu niet echt uit tot drinken. Onwillekeurig voelde hij zich toch aangetrokken door de vochtige poel en liet hij zich op zijn behaarde knieën zakken en snuffelde nieuwsgierig aan het glinsterende groene goedje.

Hij vond de vloeistof gek ruiken, zuur, maar toch wel aantrekkelijk. Hij zocht en vond een takje om nieuwsgierig wat in de substantie te roeren. Nee, het takje ontbrandde niet spontaan, loste niet op. Niet gevaarlijk dus, niet behekst. Hij maakte met zijn handen een kommetje waarmee hij wat van dat groezelige sap opschepte. Hij bracht het kommetje naar de plompe neus. De onbestemde kleur weerhield hem er echter van de vloeistof naar zijn mond te brengen, op te drinken.

Maar onbewust op zoek naar verkoeling en in een plotselinge opwelling wreef hij de vlierbessenwijn over zijn prikkende kin. Dat luchtte op! Het prikkelende gevoel was helemaal weg. Alsof zijn huid tot rust kwam.

Nog dezelfde dag wist iedereen in Zambravi’s dorp, want onze held heette Zambravi, van de wonderbaarlijke aftershave die hij bij de vlierbessenwijnvijver hoog in de bergen gevonden had. Vanaf die dag gingen alle mannen na het scheren naar deze vijver om hun schrijnende kin te smoren in dit troostende vocht. Alleen de mannen natuurlijk, want in die tijd hadden de vrouwen nog geen baardgroei, zoals nu, met de hedendaagse luchtvervuiling en mormonenpreparaties, het slechte voedsel en de uit de hand gelopen emancipatie en dergelijke.

Op een gegeven moment was het gebruik van de vlierbessenwijnvijver als aftershave zo ingeburgerd dat iedereen eraan gewend was. Niemand van de stam van Zambravi was nog bang voor die schuimende groene vloeistof. Maar dat Zambravi een pionier in hart en nieren was zou al snel blijken.

Op een goede dag begaf Zambravi zich na het scheren wederom naar de vlierbessenwijnvijver, inmiddels door zijn stamgenoten ook wel de ‘aftershave’ vijver genoemd (in hun taal van die dagen natuurlijk, modern Engels was niet de gangbare taal in de Vogezen van die tijd, dat snap je zelf zeker ook wel?!). Het toeval wilde dat Zambravi op die historische dag enorme dorst had. Waarom weten de historici niet.

Misschien had hij koorts gehad, was er een hittegolf of rookte hij te veel. Feit is dat Zambravi een enorme dorst had. Hij had zich net geschoren en wreef de vlierbessenwijn weer over zijn gezicht. De verfrissing van de kin was totaal.

Maar de droge leren lap in zijn mond bleef hem kwellen en ondanks dat de schuimende groene vloeistof hem niet uitnodigend tot drinken voorkwam werd hij in verleiding gebracht. Zijn gezwollen papillen schreeuwden om vocht, een koeienuier was niet voor handen, noch de sprankelende klaterende bergbeek op vijf mijl afstand of de mond van zijn geliefde voor dat moment (onze voorouders waren nog niet monogaam).

Zich herinnerend dat de poel niet zou ontbranden bij aanraking met een tak of anderszins fataal zou zijn voor zijn oersterke gezondheid, nam hij brutaal een ferme slok van de vlierbessenwijn. Erg zuur, Zambravi’s gezicht verkrampte, maar plots voelde hij een onverklaarbare warmte in zijn romp gloeien. Goh, wat was dit anders dan melk, water of speeksel.

Hmm, hij werd helemaal warm van binnen. Wat was er aan de hand? Net was hij nog chagrijnig en nu niet meer. Hij nam nog een slok en werd steeds vrolijker. Nog een slok en weer vrolijker. Wat gek. Nog een slok en hij sprong op en begon langzaam met zijn heupen te draaien, daarna te dansen en te springen.

Hij stuiterde en sprong, nam nog een slok, dook en worstelde, nam nog een slok en schreeuwde en gilde, nam nog een slok en had zo veel lol en plezier als hij nog nooit had gehad. Maar nam nog een slok en werd erg duizelig. Dat zou wel van de hitte komen, van de dorst of het wandelen en dansen. Maar wat had hij toch weer voor raars en nieuws ontdekt.

Nadat hij nog wat meer van de wijn gedronken had toog hij enthousiast en slingerend terug naar zijn dorp. Alweer een nieuwe ontdekking. Eerst de aftershave als troost voor de kin en nu de aftershave als troost voor de ziel. Vol wankelend vuur strompelde Zambravi naar zijn dorp om zijn mensen te vertellen over zijn nieuwe ontdekking. Je kon de aftershave ook drinken! Van aftershave werd je vrolijk en ging je dansen! Omdat Zambravi dronken was verdwaalde hij. Wist hij veel van dronkenschap.

De volgende ochtend werd Zambravi laat wakker. Hij wist niet waar de vorige avond geëindigd was, waarschijnlijk was hij in zijn enthousiasme keihard tegen een boom aangelopen, want al dat hij wist was dat hij wakker was geworden naast de stam van een grote boom met een houten kop van hier tot heb ik jou daar.

Misschien had hij iets anders dan de boom tegen zijn hoofd aangekregen, misschien een slag tegen zijn hoofd met een knoestige botte knots van een vijandig iemand, of iets anders, iets onverklaarbaars, iets heel erg geks. Feit was wel dat hij een enorme hoofdpijn had. Dat was zo klaar als een klontje.

Toen hij, nog steeds euforisch over zijn ontdekking, in zijn dorp aankwam, merkte hij dat iedereen ontzettend ongerust was geweest over zijn absentie. Bovendien was het de eerste keer dat hij, of iemand anders van het dorp, de nacht buiten het dorp doorgebracht had. Waarom had hij dat gedaan?

Zambravi vertelde, druk gebarend, dat iemand, of iets, hem buiten westen geslagen had, maar dat dat nu niet van belang was. Waar het om ging, was dat hij een wel heel bijzondere ontdekking gedaan had bij de zogenaamde aftershave vijver. Namelijk, dat als je dronk van de vijver, dat je dan zomaar vrolijk werd, dat het niets kostte en dat je zomaar vanzelf ging dansen en springen. Het was echt ongelofelijk! Waanzinnig! Gek! En toch waar! Echt!

Zambravi had door zijn ontdekking van de aftershave veel krediet opgebouwd bij de bewoners van het dorp, en daarom volgden de dorpelingen hem nieuwsgierig naar de vijver. Als Zambravi hun de troost geschonken had van de zegening na het scheren zou hij dan niet in staat zijn om meer geheimen te onthullen. Zoals bijvoorbeeld het geheim van de redding van de chagrijnigheid? Als het gebruik van de aftershave de oplossing was geweest voor hun huid zou het dan ook niet de oplossing voor hun ziel kunnen zijn?

In een lange stoet volgden de dorpelingen Zambravi relaxt naar de vlierbessenwijnvijver. Op zoek naar redding. Met geloof in hun leider. Eindelijk een eind aan hun frustraties. Zambravi was een genie. Zambravi had de oplossing. Zambravi had de aftershave ontdekt, nu het elixer tegen de verveling. Zambravi leidde het volk naar de vijver. Naar het einde van het pad.

Bij de vijver aangekomen deed hij voor hoe te drinken. Anderen volgden eerst voorzichtig. Daarna steeds onvoorzichtiger. Steeds brutaler en steeds onbeschaamder. Gulzige kopieën van hun leermeester.

Aanvankelijk trokken sommigen zure gezichten na het proeven van de vlierbessenwijn. Ze knepen zelfs met duim en wijsvinger de neus dicht bij het naar binnen klokken van deze mysterieuze drank. Maar ‘waar een wil is, is een weg’ heb ik al gezegd en de wijn belandde in de keel, de maag, het bloed, het hoofd.

Hier en daar begonnen mensen beschroomd te giechelen, even later te dansen. Daarna werd de stemming allengs meer uitgelaten en werd er wild gehost, geschaterlacht en geduwd. Men zei dingen tegen elkaar die men anders nooit tegen elkaar uitgesproken zou durven hebben. Beledigingen werden losjes geuit, maar vooral ook verrassende liefdesverklaringen, zo maar, opeens, alsof het leven er vanaf hing. Menige tong verliet voor enige momenten slinks de eigen mondholte om stiekem de tong van een ander listig te beroeren. Tepels werden gestreeld, geslachten gekneed.

Om een lang verhaal kort te maken, het eerst bekende zuipfestijn uit de geschiedenis van de mensheid liep uit op een fikse orgie. Onbeschaamd urineerde men op plaatsen waar men het in nuchtere toestand wel uit het hoofd en het pisgat zou hebben gelaten als men maar nuchter was geweest. Er werd gepaard bij het leven. Er werden kaakslagen uitgedeeld tot de dood erop volgde.

Historici vermoeden dat Zambravi en zijn dorpsgenoten geen maat hebben gehouden met de vlierbessenwijn. Want na de eerste rotstekeningen, die een indruk geven van wat er zich op die eerste in alcohol gedrenkte dag heeft afgespeeld, zijn er enkel nog in kennelijke staat aangebrachte krijtvegen getraceerd, die doen vermoeden dat het ganse dorp aan alcoholmisbruik bezweken is. Toch hebben de wetenschappers op grond van deze rotstekeningen vast kunnen stellen hoe de alcohol ontdekt is en vooral welk een verwoestende uitwerking deze ontdekking had op het eens zo brave dorpje daar o zo hoog in de Vogezen. Dit heb ik dus allemaal uit een blaadje voor amateur archeologen waar ik lid van ben en waarvan ik dacht dat u het wel leuk zou vinden om er iets van te weten.

Lieve mensen, tot zover mijn lezing van vanavond, ter gelegenheid van de jaarlijkse culturele avond van onze hengelsportvereniging ‘De ***** dobber’. Zo dadelijk gaat de bar open en kunt u een drankje bestellen. Maar vergeet nooit: aftershave is voor de kin, voor de dorst is de gin. Bedankt voor uw aandacht en nog een fijne avond toegewenst.

Bij de 97e geboortedag van Jan Wolkers (1925-2007): Gestolen goed gedijt prima

In de lente van 1983 kwam ik in aanraking met de boeken van Jan Wolkers. Mijn leraar Nederlands, Fons Walraven (‘Wally’ voor intimi) had zijn leerlingen de opdracht gegeven om een tiental klassiekers uit de vaderlandse naoorlogse literatuur te lezen. ‘Terug naar Oegstgeest’ van Jan Wolkers was daar één van.

Nadat ik tijdens de lessen Frans van leraar Frans, Fons Vermeulen, kennis had gemaakt met ‘L’ etranger’ van Albert Camus, wist ik dat het lezen van een goed boek vaak aangenamer is dan het hebben van seks. Bovendien kun je van een boek een stuk langer genieten dan van de daad.

Geld had ik in die dagen niet. Al het geld dat ik verdiende met het lopen van een folderwijk ging op aan halfzware shag en de paar biertjes die ik elke vrijdagavond naar binnen klokte in het lokale buurthuis, waar muziek van The Cure en Joy Division werd uitgestort over het groepje getoupeerde en schijnbaar getormenteerde adolescenten dat ik mijn vriendenkring mocht noemen.

De boeken die ik voor school moest lezen, haalde ik nooit uit de plaatselijke bibliotheek, omdat ik het dan met een stukgelezen geplastificeerd exemplaar moest doen. Veel liever hield ik een maagdelijk exemplaar in mijn handen, dat ik eerlijk bij de boekenafdeling van de Vroom & Dreesmann in Beverwijk had gejat. Zo geschiedde ook met de kaskraker van Jan Wolkers uit 1965 ‘Terug naar Oegstgeest’.

Omdat het lezen van ‘Terug naar Oegstgeest’ mij een gevoel gaf alsof ik mijn beste vriend voor het leven had ontmoet, een nieuwe vader, liep ik in de lente van 1983 net zo vaak met een boek van Jan Wolkers onder mijn jas de V&D uit als er romans en verhalenbundels van Jan Wolkers te vinden waren. Als het alarm afging duurde het slechts enkele seconden voordat ik onopvallend in de winkelende massa op straat was verdwenen. Nooit voelde ik angst als ik een boek van Jan Wolkers stal. Nooit werd ik gepakt en op het plaatselijke politiebureau afgeleverd.

Op de tiende sterfdag van Jan Wolkers, 19 oktober 2017, verscheen de baksteen zware en door Onno Blom voortreffelijk geschreven biografie van Jan Wolkers ‘Het litteken van de dood’. Daarin staat te lezen hoe Wolkers in zijn jonge jaren stal als de raven, om zijn honger naar door hem begeerde boeken te stillen. Als je nagaat hoe puissant rijk Jan Wolkers alleen al geworden is met het schrijven van het geilste boek uit de vaderlandse literatuur – ‘Turks Fruit’ – voel ik nog steeds geen enkele scrupules over hoe ik ooit in het bezit kwam van de boeken die ik graag wilde lezen. Ik heb Jan Wolkers nooit het brood uit de mond gestoten.

Elk verhaal kent een begin en een einde. Een kleine tien jaar na het lezen van mijn gestolen exemplaar van ‘Terug naar Oegstgeest’ hield Jan Wolkers op 27 maart 1992 een lezing in de Openbare Bibliotheek van Amsterdam, die toen nog in een prachtig pand aan de Prinsengracht gevestigd was. Na de lezing bestond de mogelijkheid om boeken van Jan Wolkers te kopen en te laten signeren door de schrijver zelf. Omdat ik al een klein decennium in het gestolen bezit was van het hele oeuvre van de bekendste inwoner van Texel aller tijden, had ik mijn eigen exemplaar van ‘Terug naar Oegstgeest’ meegenomen om door Jan Wolkers te laten signeren.

Ik stond op van mijn zitplaats, liep als eerste persoon naar de tafel waarachter Jan Wolkers en zijn muze, beste vriend, echtgenote, stoeibeestje, moeder van zijn tweeling, Karina Wolkers plaatsgenomen hadden om “mijn” boek te laten signeren. Hij vond het geen punt om zijn zwierige handtekening in een meegebracht boek te zetten.

Wie is de rechtmatige eigenaar van het meesterwerk dat de beroemdste inwoner van Oegstgeest in het voorjaar van 1992 slechts een tiental seconden in zijn trillende handen hield? Het heeft niet aan mij gelegen dat Vroom & Dreesmann op 31 december 2015 failliet is gegaan.

Wapenfeitjes


WAls gepromoveerd bioloog schrijf ik wal jwaren wekelijks een rubriek voor de kindersite “WApenfeitjes.nl.” Mwawar gisterenwavond heb ik per ongeluk een fles port van de WAldi over het toetsenbord vwan mijn lwaptop gemorst wwawardoor wals ik de letter “wa” wawan wil slwawan steeds de letters “w” en “wa” tegelijk op mijn beeldscherm verschijnen. Erg vervelend, wwant nu kwan ik mijn wekelijkse rubriek “WApenfeitjes” niet op een fwatsoenlijke mwanier mwailen nwawar de redwactie van “WApenfeitjes.nl.” En dwan te bedenken dwat ik juist deze week een leuk stukje in gedwachten hwad over de vrwawag of wapen kunnen huilen. Helwawas kwan ik dwawardoor deze week geen bijdrwage leveren wawan de prwachtige kindersite “WApenfeitjes.nl.” Jwammer, wwant ik lever deze bijdrwage wal jwaren pro bonobo.

De Nobelprijs als politiek statement van het Westen tegen het Russische regime

Het feit dat de Nobelprijs voor de Vrede dit jaar wordt toegekend aan de inmiddels verboden Russische mensenrechtenorganisatie Memorial, de gevangen zittende activist uit Belarus, Ales Bialiatski, en de Oekraïense mensenrechtenorganisatie Center for Civil Liberties past in een lange traditie waarbij de toekenning van de Nobelprijs wordt gebruikt om een duidelijk politiek statement te maken tegen het heersende regime in Moskou.

Als schrijver zal ik mij in dit artikel richten op de toekenning van de Nobelprijs voor de Literatuur aan critici van het Kremlin en daarbij personen als dissident Andrej Sacharov en onbedoeld architect van het uiteenvallen van de Sovjet-Unie Michail Gorbatsjov, aan wie respectievelijk de Nobelprijs voor de Vrede in 1975 en 1990 werd toegekend, buiten beschouwing laten.

De Nobelprijs voor de Literatuur werd in 2015 toegekend aan de Wit-Russische onderzoeksjournalist Svetlana Alexijevitsj. Dat de keuze in 2015 juist op Alexijevitsj viel was een duidelijke reactie op de illegale annexatie door Rusland van het Oekraïense schiereiland de Krim in februari 2014.

De journalist Svetlana Alexijevitsj schreef journalistieke boeken die over onderwerpen gaan die taboe zijn of extreem gevoelig liggen in het Kremlin: de kernramp in Tsjernobyl van 1986, die in eerste instantie ontkend werd door Sovjetleider Gorbatsjov; de afschuwelijke manier waarop de jonge en vaak ernstig getraumatiseerde veteranen uit de Sovjet-Afghaanse oorlog (1979-1989) na thuiskomst werden behandeld, of vaak juist niet werden behandeld.

Het was niet de eerste keer dat Rusland of de Sovjetunie door het comité van de Nobelprijs voor de Literatuur werd geprovoceerd. De eerste keer dat een Russische schrijver de Nobelprijs voor de Literatuur won was in 1933. Het ging om Ivan Boenin, een in zelfgekozen ballingschap in Frankrijk verblijvende schrijver die de communistische Oktoberrevolutie “bloedige waanzin” noemde en in 1925 het boek ‘Vervloekte dagen’ schreef over de eerste acht jaren van de Sovjet-Unie.

In 1958 werd de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend aan de Russische schrijver, dichter en componist Boris Pasternak. Het Kremlin beschouwde de prijs als een “politieke daad tegen de Sovjet-Unie”. In eigen land lag de auteur vanwege zijn literaire werk zwaar onder vuur. Pasternak kreeg geen toestemming van de Sovjet-autoriteiten om de prijs te aanvaarden. Onder het bewind van Michail Gorbatsjov kreeg hij eerherstel. In 1989 werd hem de Nobelprijs postuum alsnog uitgereikt. Zijn zoon Jevgeni nam de prijs namens hem in ontvangst.

In 1970 was het de beurt aan Aleksandr Solzjenitsyn. Hij kreeg de prijs “voor de ethische kracht waarmee hij de onmisbare tradities van de Russische literatuur nastreefde”. Het was vanzelfsprekend geen toeval dat het meeste werk van Solzjenitsyn niet in de Sovjet-Unie had mogen verschijnen. Beroemde uitzondering op deze regel is het boek ‘Een dag uit het leven van Ivan Denisovitsj’, waarin over de goelag werd geschreven (de term ‘goelag’ wordt gebruikt voor de enorme hoeveelheid straf- en werkkampen in de Sovjet-Unie, die vooral in Siberië te vinden waren en waar gedurende enkele decennia miljoenen mensen stierven). Het boek had onder het bewind van de later afgezette Sovjetleider Chroesjtsjov mogen verschijnen. Een bewind dat onder meer gekenmerkt werd door het afkeuren van het stalinistische terreurbewind en een culturele dooi tot gevolg had die het publiceren van boeken mogelijk maakte van schrijvers die eerder als “staatsgevaarlijk” werden beschouwd en vaak in de goelag of psychiatrische inrichtingen verdwenen.

In 1987 werd de Nobelprijs voor de Literatuur toegekend aan de Russische dichter Joseph Brodsky. Brodsky werd in 1964  wegens ‘parasitisme’ veroordeeld tot vijf jaar dwangarbeid. In 1972 werd hij gedwongen de Sovjet-Unie te verlaten.

De enige Russische schrijver die en de Nobelprijs heeft gewonnen en een lakei was van het Sovjet-bewind is Michail Sjolochov, die de prijs in 1965 kreeg “voor de artistieke kracht en de integriteit waarmee hij, in zijn epos van de Don, uitdrukking heeft gegeven aan een historische fase in het leven van het Russische volk”. Het is ironisch dat Sjolochov in de winter van zijn leven juist met betrekking tot zijn boek ‘De stille Don’ te maken kreeg met beschuldigingen van plagiaat.

We kunnen concluderen dat behalve in het geval van Sjolochov alle bovengenoemde laureaten uit Rusland en de (voormalige) Sovjet-Unie de prijs vooral kregen om het Kremlin in verlegenheid te brengen en te bekritiseren. Daar vormt de toekenning van de Nobelprijs voor de Vrede van 2022 aan Memorial, Ales Bialiatski, en de Oekraïense mensenrechtenorganisatie Center for Civil Liberties geen uitzondering op.

Arnon Grunberg, ‘De Haas en de goddelijke transgressie, Deel 5 van de Kinderbijbel’

Grunberg verzamelen is zeer verslavend, maar niet ongezond.

Afgelopen weekend verscheen bovengenoemd boekje en zoals de meeste uitgaven van Grunberg die worden uitgegeven door de kleine uitgeverij Hof van Jan was het boekje binnen een etmaal uitverkocht.

De vijfde aflevering van de avonturen van Dapperhaas en de uitverkoren dieren. Het gezelschap bevindt zich in het Duitse stadje Remagen, waar het stervend paard een bezienswaardigheid is, de pedofiele struisvogel van zijn geloof valt en een bezoek wordt gebracht aan een spiernaakt medium.

Paul van der Steen zorgde voor een drietal tekeningen. De tekst werd gezet uit de Spectrum en werd in honderdtwintig exemplaren gedrukt onder de Korenmaat. Het boekje telt zestien bladzijden en is gesigneerd door Arnon Grunberg.

Van de 120 exemplaren van het boekje werden er vijftig exemplaren gebonden door Herman van Waarden.

Ik ben nu in het bezit van deel 2 t/m 5 van de avonturen van Dapperhaas. Wie mij deel 1 wil verkopen of cadeau wil doen kan mij een pb sturen op Facebook of een mail sturen (mijn contactgegevens zijn te vinden op mijn website petermabelus.com).

Nieuw verhaal op hoemannendenken.nl: ‘De stoeipoes’

Weinig mensen lijken te weten dat de meeste poezen en katten de taal van hun “baasjes” zonder enig probleem verstaan. Ik zet “baasjes” bewust tussen aanhalingstekens, omdat wij schijt hebben aan de mensen die elke dag onze bakjes met proviand vullen. Wij gaan onze gang. Zo trouw als een hond kun je ons niet noemen.

Begrijp me goed, een Nederlandse poes verstaat vanzelfsprekend Nederlands en een Italiaanse poes Italiaans.

Er zijn uitzonderingen. Zo ken ik een poes waarvan het baasje de hele dag naar Duitse soapseries kijkt. Die poes spreekt Nederlands én Duits.

Helaas zijn onze stembanden zo ontworpen dat we alleen maar kunnen miauwen en knorren. We kunnen nooit iets terugzeggen. Ik krijg er een kattenbrokje in mijn keel van.