
De explosie kwam uit het niets. Het laatste dat ik zag, op het moment dat ik door de drukgolf van de explosie met een enorme kracht naar achteren werd geblazen en een split second later het bewustzijn verloor toen ik tegen een hard obstakel in onze vuurwerkloods tot stilstand werd gekwakt, waren de opengesperde, uitdrukkingsloze ogen van mijn eeneiige tweelingbroer Theo. Hij kwam in vliegende vaart op mij toegevlogen. De blik van een dode vis. Een horizontale vrije val.
Ik heb geen idee hoe lang ik buiten bewustzijn ben geweest. Niet lang. Ik werd wakker van het geluid van onheilspellend geknetter van vlammen die aan mijn ontplofte nering likten. Geluid dat bijna voortdurend overstemd werd door de luide knallen van ontploffend vuurwerk.
Ik hoorde geen sirenes van hulpdiensten. Er waren geen opgewonden stemmen van omwonenden of ramptoeristen te horen. Onze vuurwerkloods was een hel van rook en vuur geworden.
Theo lag een paar meter verderop in een plas bloed op zijn buik. Ik richtte me met handen en voeten op. Ik voelde me als een man van middelbare leeftijd die wakker word na drie dagen ruig carnaval vieren in Brabant, maar leek niets gebroken te hebben. Ik bloedde hier en daar uit schaafwonden. Verder leek ik redelijk ongeschonden uit deze ramp te zijn gekomen.
Ik kroop naar Theo toe. Ik hoorde hem zachtjes kreunen. Ik draaide hem op zijn rug. Hij zag er slecht uit. Ik ben geen arts, dus ik kon met geen mogelijkheid inschatten hoe slecht hij eraan toe was.
Ik keek nog eens door de vlammen en de rook om mij heen. Er was nog steeds niemand te zien of te horen.
Mijn broer en ik hadden de vuurwerkloods voor de opslag van goedkoop Chinees vuurwerk twee jaar geleden overgenomen van onze vader, Ad van Laarhoven. Onze vader stierf volkomen onverwacht na een zware hersenbloeding. Hij werd nog geen veertig jaren oud.
Zijn dood kwam als een donderslag bij heldere hemel. Hij had dagelijks aan sport gedaan. Hij had in zijn leven nog nooit een sigaret gerookt of alcohol gedronken. Elke dag had hij een stralend humeur. En dan opeens zo’n vuurpijl binnenin je schedel, die alles aan stukken scheurt en vernietigt. Een Blitzkrieg, waar niemand zich op voorbereiden kan.
Onze vader had de vuurwerkloods, die gelegen was op een industrieterrein in de buitenwijken van Almelo, op zijn dertigste geërfd van zijn tweede vrouw. Zij was per ongeluk onder een Duitse vrachtwagen terechtgekomen, omdat de Poolse chauffeur van de Duitse vrachtwagen op het moment van het ongeluk aan het appen was met zijn puberende nichtje van veertien uit Slowakije, waar hij sinds kort de voogdij over had.
De eerste echtgenote van onze vader was onze echte moeder. Zij was een vrome katholieke vrouw, die zich in een vlaag van wanhoop verhing aan een balk in de schuur van ons ouderlijk huis nadat mijn vader met zijn nieuwe vrouw aan was komen zetten en mijn moeder af had gedankt als een kapotte gieter.
Op het moment dat we het bedrijf van onze vader erfden waren mijn tweelingbroer en ik twintig jaren oud. We waren niet voorbereid op het zakenleven. We waren wereldvreemd en liepen meestal met ons hoofd in de wolken.
Aanvankelijk ging het werk in de vuurwerkloods ten koste van ons beider opleidingen. Mijn broer studeerde archeologie in de IJsselstad Deventer. Ik deed een studie in Wageningen aan de Nederrrijn, waar ik mij nu nog voor schaam om die bij naam te noemen. We zagen nauwelijks een mogelijkheid om studie en het werk in de vuurwerkloods te combineren. We leefden niet alleen een ruig studentenleven, we probeerden ook af en toe een tentamen te halen en te sporten met onze vrienden en studiegenoten. Van hoe een bedrijf te leiden hadden we geen enkel idee.
Mijn vader had ervoor gezorgd dat hij op zakelijk gebied alles juridisch en administratief perfect op orde had gehad. De eerste de beste nitwit had zijn zakenimperium zonder enig probleem over kunnen nemen. Nadat de advocaat van onze vader ons uitgebreid had geïnstrueerd hoe we de vuurwerkloods dienden te managen en ons overtuigend uitgelegd had dat we een spreekwoordelijke goudmijn geërfd hadden was de interesse van mijn broer en ik voor het runnen van de vuurwerkloods snel gewekt.
Al snel vonden we de hele vuurwerkbusiness een lachertje. In de zomer gingen we naar de Chinese stad Chengdu, in het zuiden van China, waar de grootste opslagloods voor vuurwerk ter wereld stond. We kochten tonnen vuurwerk voor weinig geld. Een deel van het vuurwerk werd keurig volgens de regels gekocht, maar het grootste deel werd zwart betaald, zodat verkoper en koper allebei gelukkiger werden.
Onze zakenreizen combineerden we vaak met wat toeristisch uitstapjes overal in China, die door onze handelspartners werden gefinancierd. We zagen reuzenpanda’s in het wild en bezochten dagelijks massagesalons. Reuzenpanda’s gedragen zich overigens in het wild net zo sloom als in gevangenschap. De Chinese massagesalons eindigden vrijwel altijd met een “happy end”, zoals de Chinese masseuses het zo vrolijk in hun gebroken Engels verwoordden.
Het vuurwerk werd per schip in drie weken van Hong Kong naar Rotterdam vervoerd. Vanaf Rotterdam brachten vrachtwagens het vuurwerk naar onze vuurwerkloods in Almelo, waar Oost-Europese uitzendkrachten voor een karig loon de dozen vol vuurwerk volgens een geavanceerd systeem sorteerden en in enorme stalen opbergrekken stalden. Begin november werd er opnieuw een goedkoop leger uitzendkrachten ingehuurd om allerlei prachtig uitziende vuurwerkpakketten te fabriceren, die scherp varieerden in grootte en prijs.
De winstmarges die mijn broer Theo en ik met de handel in vuurwerk opstreken waren om je dood voor te schamen, maar min of meer eerlijk verdiend. In een wereld waar de meeste zakenlieden op dezelfde manier hun geld verdienden zoals wij nu deden, was er eigenlijk geen goede reden voor schaamte. Wellicht deed de invloed van de laatste restjes fatsoen en moraal, die onze vrome katholieke moeder ons in onze jeugd meegegeven had, zich gelden.
Theo en ik stopten met onze studies. Niet dat we er geen tijd meer voor hadden. Maar waarom zou je studeren als de miljoenen zonder al te veel moeite binnenrollen? Van lezen hadden we allebei nooit gehouden. Kennis is geen macht. Geld is macht.
We konden opeens de mooiste vrouwen krijgen. Ik kan beter zeggen: mijn broer kon de mooiste vrouwen krijgen. Ik moest ervoor betalen.
Ik heb nooit begrepen waarom mijn broer altijd populair geweest is bij de vrouwen en ik niet. We zijn immers een eeneiige tweeling? We lijken zoveel op elkaar dat we al ons hele leven voor elkaar worden aangezien. We weten niet beter.
Als kleine jongen voelde ik me vaak nog beledigd als een oom of tante mij met “Theo” aansprak, maar op een gegeven moment interesseerde het me niets meer. Integendeel, ik ging er mijn voordeel mee doen. ‘Alsjeblieft, Theo, een heel dure boekenbon van tien euro, voor jou,’ zei bijvoorbeeld onze tante Rie tegen mij op een verjaardag, in de veronderstelling Theo blij te maken. Ik nam dan de boekenbon van Theo uiterst beleefd in ontvangst en zorgde ervoor dat ik enige momenten later als Theo’s broer Willy opdook om ook de andere hele dure boekenbon van tien euro van tante Rie in ontvangst te nemen.
Zelden werd mijn bedrog opgemerkt. Als dat wel het geval was maakte ik een grap van het voorval en gaf Theo alsnog het cadeau of ik loog met een stalen gezicht dat ik van niets wist. In het laatste geval kreeg Theo vaak de schuld van mijn bedrog en verdween hij na een flink pak slaag te hebben gekregen naar zijn kamer op de eerste verdieping van onze woning.
Zoals gezegd hielden Theo en ik niet van lezen. De boekenbonnen die ik van tante Rie of andere familieleden en kennissen gekregen had verkocht ik voor de helft van de waarde door aan klasgenoten die wel van lezen hielden.
Op het moment dat we rijk waren geworden leefde mijn broer als een Casanova. Hij had de ene affaire na de andere. Al zijn vriendinnen leken hartstochtelijk van hem te houden. Zij stonden in vuur en vlam voor hem. Ik moest het hebben van betaalde liefde, die vaak geserveerd werd in kamers ter grootte van een bezemkast, achter het gordijn van felrood verlichte etalages die gelegen waren in schaars verlichte stegen van achterbuurten.
Uiteindelijk werd mijn tweelingbroer smoorverliefd op het mooiste meisje van de Gelderse vallei. Ze was stoer, knap, populair, goed opgeleid en maagd. Haar naam was Tamara. Voor haar was mijn broer de ware. Binnen enkele maanden vond de huwelijksvoltrekking plaats.
Mijn tweelingbroer hield zielsveel van zijn Tamara. Voor hem was het ondenkbaar om zijn leven met een andere vrouw te delen.
Voor mij was Tamara ook de enige vrouw waarmee ik mijn leven zou willen delen, maar dat heb ik nooit verteld aan Theo of Tamara. Om voor mij onverklaarbare redenen moest Tamara niks van mij hebben. Ze zag mij altijd liever gaan dan komen. Ik heb nooit de indruk gehad dat Theo Tamara met mij zou willen delen.
De jaloezie op de andere helft van mijn oerei verteerde mij. Theo had alles en ik had niks. Dan heb ik het over de liefde vanzelfsprekend. Geld had ik zat. Maar alleen Theo mocht Tamara strelen, voelen en met haar praten. Waarom bestaan er eeneiige tweelingen en worden ze vervolgens zo verschillend beloond?
‘Gaat het Theo?’ vroeg ik. Het enige wat Theo deed was bloeden en kreunen.
Ik handelde sneller dan ik kon denken. Ik keek nog een keer om mij heen om er zeker van te zijn dat niemand mij kon zien. Ik pakte een groot stuk steen van een weggeblazen muur van onze vuurwerkloods van de grond. Ik sloeg mijn broer de hersens in met drie goed gemikte slagen op zijn rechterslaap. Ik hoorde zijn schedel eerst kraken en daarna splijten. Als soep die overkookt kwamen zijn hersenen uit zijn schedel naar buiten zetten. Ik kon een giechel niet onderdrukken.
Het kwam niet bij me op om zijn pols te voelen. Zonder enige twijfel was Theo dood.
Ik stond op van het levenloze lichaam van Theo. Nog steeds was er niemand te horen of te zien in de nabijheid van de vuurwerkloods. Ik stapte over een hoop stenen die ooit de achterwand van de vuurwerkloods hadden gevormd en stond buiten. Ik gooide het stuk steen waarmee ik Theo’s schedel ingeslagen had in een slootje achter de vuurwerkloods. Daarna waste ik mijn bebloede handen schoon in hetzelfde water.
Nu hoorde ik het naderende geluid van sirenes. Geroep van omstanders dat steeds dichterbij kwam. Door het vuur en de rook was er nog steeds niemand te zien.
Ik liep terug naar het roerloze lichaam van Theo en verwisselde snel onze portemonnees, sleutelbossen en telefoons. Ik schoof Theo’s trouwring aan mijn linker ringvinger. Omdat Theo en ik dezelfde werkkleding en schoenen droegen hoefde ik mij over andere zaken om te verwisselen geen zorgen te maken. Ook droegen we altijd dezelfde onderkleding en sokken als we in de vuurwerkloods aan het werk waren. Onze burgerkleren hingen in lockers naast het administratiekantoortje, maar ik vroeg me af of daar nog iets van over was, na de enorme explosie die onze vuurwerkloods getroffen had.
Ik stond snel op. Ik keek nog een laatste keer neer op het lijk van Theo. Ik voelde geen scrupules toen ik hem in zijn gezicht spoog en “arrivederci, klootzak” als afscheidsgroet toebeet.
Het werd te heet onder mijn voeten. Het was tijd om te gaan. De eerste vlammen likten al aan de voeten van Theo.
Terwijl ik de eerste brandweerauto met piepende remmen naast onze verwoeste vuurwerkloods tot stilstand hoorde komen strompelde ik uit de cocktail van rook en vlammen naar buiten.
Twee brandweermannen in vol ornaat grepen me bij de schouders.
‘Ben je gewond? Gaat het?’ vroeg een van de twee en probeerde me diep in de ogen te kijken om te kunnen zien hoe het met mij ging.
‘Ik weet het niet,’ zei ik. Ik probeerde extra tijd te winnen door mij warrig te gedragen in de hoop dat de vlammen bezit aan het nemen waren van het lichaam van Theo. Het leek me dat mijn persoonsverwisseling meer kans van slagen had als het lichaam van Theo in rook op zou gaan.
‘Kun je lopen?’ vroeg de brandweerman die tot nu toe gezwegen had.
‘Ik begrijp je niet,’ zei ik. Ik schudde mijn hoofd en kneep mijn ogen tot spleetjes. ‘Ik kan je niet goed horen.’ Ik liet mijn beide wijsvingers rondjes draaien ter hoogte van mijn oren. ‘Door de explosie, denk ik.’
‘Volgens mij gaat het wel met deze, Dirk,’ zei de brandweerman, die als eerste het woord tot mij gericht had tegen zijn collega. ‘Hij is doof. Dat is logisch na zo’n klap. Breng jij hem naar de ambulance. Dan kunnen ze hem daar onderzoeken.’ Daarna legde hij zijn hand op mijn schouder en wees in de richting van de vlammenzee. ‘Zijn er nog anderen binnen!?’ Hij schreeuwde zo hard in mijn linkeroor dat ik ineenkromp van de pijn aan mijn trommelvlies. Hij moest denken dat ik stokdoof was.
Ik deed weer of ik hem niet begreep.
Opnieuw wees de ene brandweerman in de richting van de vlammenzee. ‘Zijn er nog anderen binnen!’ schreeuwde hij opnieuw. Instinctief liet ik mijn lichaam nu iets naar achter overhellen.
‘Willy!’ schreeuwde ik nu terug. ‘Mijn broer Willy is nog binnen!’
‘Willy! Nog meer mensen? Behalve Willy!?’ gilde de brandweerman midden in mijn gezicht. Mijn gloeiende wangen en voorhoofd werden geblust met zijn speeksel.
‘Wat!?’ vroeg ik en boog me voorover in zijn richting alsof ik hem weer niet kon verstaan. Ik zorgde dat ik mijn lichaam op tijd terugtrok voordat mijn linkeroor opnieuw werd bestormd door het geloei van de brandweerman of mijn gezicht werd besproeid met zijn mondvocht.
‘Nog andere mensen? Behalve Willy!?’ brulde de brandweerman met scheef gehouden hoofd. Ik zag de vlammen achter mij weerkaatsen in zijn glanzende helm.
‘Ja! Nee! Ja! Nu kan ik u verstaan!’ Het leek me dat ik genoeg tijd had gewonnen om de crematie van het lichaam van Theo over een paar dagen af te laten blazen. ‘Wij waren met zijn tweeën!’
‘Heb je hem gezien na de explosie!?’ schreeuwde de brandweerman en knikte in de richting van de vuurzee achter mij.
‘Wat!?’
‘Heb je hem nog gezien na de explosie!?’ De brandweerman schreeuwde harder en knikte heviger. Nu wees hij ook met zijn rechterhand naar wat zich achter mij bevond.
‘Wat? Nee! Niet meer gezien!’ Ik schudde heftig nee om de brandweerman de indruk te geven dat ik een zeer behulpzaam mens was.
‘Kom nu maar mee naar de ambulance om je te laten onderzoeken!’ riep de andere brandweerman en leidde mij weg van de vuurzee.
Een verslaggever van AAFM, het lokale radiostation van Almelo en de dorpen Aadorp en Bornerbroek stortte zich op mij.
‘Wat is er gebeurd!?’ riep de verslaggever gestresst. In zijn rechterhand hield hij een microfoon geklemd met daarop het logo van AAFM.
‘Opsodemieteren,’ zei de brandweerman, die mij in de richting van een ambulance begeleidde, en duwde de microfoon uit mijn gezicht.
Meer brandweerwagens, politieauto’s en ambulances arriveerden bij onze ontplofte vuurwerkloods. Paniekerig rende het personeel van de diverse hulpdiensten langs elkaar heen en tegen elkaar op, terwijl ze in mobilofoons, telefoons en portofoons met luide stemmen overlegden met collega’s en leidinggevenden.
‘Wat ging er door u heen toen de opslagloods voor vuurwerk ontplofte!?’ probeerde de verslaggever van AFFM het nog eens.
De brandweerman die mij begeleidde duwde de opdringerige verslaggever van AAFM hard achteruit. De verslaggever verloor zijn evenwicht en kwam op zijn achterste in struikgewas terecht.
‘Wat is uw naam!?’ was de laatste vraag van de verslaggever die ik achter mij vanuit het struikgewas hoorde.
‘Theo!’ riep ik over mijn rechter schouder voor ik een ambulance ingeleid werd. ‘Theo!’
Ik werd met lichte dwang op een brancard geduwd en werd zorgzaam onderzocht door twee sympathieke broeders van mijn eigen leeftijd.
‘Ga maar even ontspannen op je rug liggen. Wat is je naam?’ vroeg een van de broeders.
‘Theo. Mijn naam is Theo.’
Binnen een paar minuten kwamen ze tot de conclusie dat ik nauwelijks iets mankeerde. Mijn schaafwonden werden verbonden en ik kreeg een gratis flesje water.
Een politieman stapte de ambulance binnen. ‘Hoe is het met de gewonde?’ vroeg hij aan geen van de broeders in het bijzonder.
‘Het lijkt allemaal reuze mee te vallen met deze meneer. Wat schaafwonden. Meer niet,’ zei de meest spraakzame van de twee broeders met een brede glimlach voor de politieman.
‘Dat is mooi. Uw naam is Theo van Laarhoven?’ vroeg de agent aan mij.
‘Klopt.’
‘Kunt u zich legitimeren?’
Ik overhandigde de politieman mijn portemonnee, waarbij ik deed alsof ik veel meer pijn had dan het geval was.
‘In orde,’ zei de politieman nadat hij de gegevens op het rijbewijs van Theo had gecontroleerd. ‘Ik heb begrepen dat uw broer Willy van Laarhoven ook in de opslagplaats voor vuurwerk aanwezig was?’
‘Inderdaad. Ik hoop dat hij het ook overleefd heeft,’ zei ik en probeerde in snikken uit te barsten, wat maar half lukte. ‘Denkt u dat hij een kans maakt?’
‘Iedereen doet zijn best, meneer van Laarhoven. Is er iemand die ik voor u kan bellen?’
‘Ja,’ zei ik en liet na een snik een korte stilte vallen. ‘Mijn vrouw Tamara.’ Ik pakte steunend en kreunend het mobieltje van Theo uit mijn rechter broekzak.
De politieman pakte het mobieltje van Theo uit mijn hand en begon met zijn duimen het toestel te bedienen. ‘Staat ze gewoon onder de letter “T” bij uw contacten?’
‘Ja,’ zei ik tegen de politieman. Waar moest Tamara anders staan in de contacten van Theo?
De politieagent scrolde door de lijst van contacten in de telefoon van Theo. Daarna hield hij de telefoon even stil in zijn handen, keek mij even vragend aan en begon opnieuw met zijn duimen het mobieltje van Theo te bewerken.
‘Ik kan hier geen Tamara vinden,’ zei de politieman. Hij keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan. Daarna boog hij zich weer over het scherm van Theo’s mobieltje. ‘Wacht even, kan het zijn dat ze onder de naam “Schatje” in uw contactenlijst staat?’ Hij keek me verwachtingsvol aan. De schat. De speurder. Je bent een politieman of je bent het niet.
‘Natuurlijk. Schatje!’ riep ik opgelucht terwijl het zweet mij uitbrak.
‘Zal wel van de klap en de schrik komen, meneer van Laarhoven. Dat u dat even vergeten was,’ zei de politieman ter verduidelijking en keek me zelfgenoegzaam en trots aan.
‘Ja,’ zei ik en probeerde weer in snikken uit te barsten
Even later had ik Tamara aan de lijn.
‘Wat erg!’ hoorde ik de stem van Tamara in mijn oor, nadat ik haar verteld had wat er gebeurd was in onze vuurwerkloods.
‘En Willy?’ vroeg ze even later.
‘Geen idee, schatje. Ze zijn nog aan het spuiten, maar het ziet er beroerd uit.’
‘Wat erg voor je!’ zei Tamara. Haar stem klonk neutraal.
Binnen een half uur was Tamara ter plaatse. Tamara en ik vertrokken al snel naar “huis” waar ik kon bijkomen van de doorstane gebeurtenissen. Ook kon ik mij douchen en schone kleren van Theo aantrekken.
Later op de dag bleek dat er van onze vuurwerkloods niets over was. Een uur nadat de brandweer het sein “brand meester” gegeven had, werden de verkoolde resten van “Willy” in de puinhopen van onze vuurwerkloods gevonden. Zijn identiteit kon worden vastgesteld aan de hand van zijn sleutelbos en het feit dat hij geen trouwring droeg. Mijn telefoon en portemonnee moesten verkoold zijn.
Die avond had Tamara geen zin om met mij te vrijen. Ik ging ervan uit dat de dood van “Willy” en het verlies van ons bedrijf – ook al waren we heel goed verzekerd – daar debet aan waren en sloeg mijn ogen toe.
De volgende ochtend werd ik wakker van Tamara, die ritmisch op mijn stijve geslacht aan het deinen was.
‘Heb je nu wel zin om te vrijen?’ vroeg ik licht verbaasd en verlegen aan Tamara.
‘Elke ochtend toch, liefje?’ Een kort ogenblik meende ik een onderzoekende blik in haar ogen te zien.
‘Dat is waar,’ zei ik en zorgde ervoor dat ik geen oogcontact meer maakte. Ik streelde haar borsten en stak mijn tong in haar mond.
Toen we even later tegelijk een orgasme beleefden zag ik in een flits het beteuterde gezicht van Theo voor me en schoot in de lach.
De ogen van Tamara werden groot van schrik en afgrijzen. De lach van Willy herkende ze uit duizenden.
‘Vuurwerk!’ stond op 13 juli 2022 als eerste op hoemannendenken.nl, de enige site vóór vrouwen, dóór mannen.