In de lente van 1997 voelde ik me zo vrij als een vogel die nog nooit een ei uitgebroed heeft. Ik had het gevoel dat ik onsterfelijk was, maar had alleen maar naar mijn hartslag hoeven luisteren om te weten dat tijd weg en niet naderbij tikt.
Als ik nu terugkijk op mijn carrière als angry young man zie ik mezelf als iemand die denkt dat hij het wiel nog moet uitvinden terwijl hij op het dak van een postkoets door de wereld raast. Als een hemelbestormer, die niet weet dat het heelal oneindig is. Als een kuiken dat staart naar de resten van de gebroken eierschaal waar hij zojuist uitgekropen is en denkt dat hij het ei van Columbus heeft ontdekt.
Mijn maandenlange eenzame trektocht door de Himalaya had meer weg gehad van een no budget dan van een low budget vakantie. Lopend door de droge bedding van de Kali Gandaki rivier in het hart van Nepal had ik vol ontzag gekeken naar de toppen van het Annapurna massief, die ruim vijf kilometer hoger boven mij uittorenden. Hoewel ik mij moest haasten om voor zonsondergang een veilige slaapplaats te vinden had ik het gevoel alsof de tijd stilstond.
De middag voordat ik vanaf Tribhuvan International Airport van Kathmandu terug zou vliegen naar Amsterdam stond ik boven op “Bouddhanath,” één van de grootste antieke stoepa’s in Zuid-Azië, die ligt in de wijk Bouddah en onderdeel uitmaakt van een boeddhistisch tempelcomplex dat is gebouwd aan een oude handelsweg naar Tibet.
Terwijl ik bovenop de stoepa stond om foto’s te maken van de omgeving werd ik benaderd door een goed uitziende jonge Nepalese vrouw van een jaar of achttien. Zij straalde kracht, schoonheid, optimisme en oprechtheid uit. Zij leek meer op een student geneeskunde dan op één van de talloze uitgebluste bedelaars, die mij al maandenlang leken te achtervolgen. In perfect Engels vroeg zij mij om geld, als bijdrage voor een relatief goedkope oogoperatie die haar voor blindheid moest behoeden.
Wat mij betreft was mijn reis voorbij. Ik voelde mij in bijna elk opzicht verzadigd en had vooral genoeg van het gebedel dat mij als een bijna continue herhaald mantra door Azië vergezeld had.
‘Ik kan niet iedereen helpen,’ zei ik tegen de jonge Nepalese vrouw. Ik klonk botter en arroganter dan mijn bedoeling was. Ik vermeed oogcontact met haar te maken.
‘Je hoeft niet iedereen te helpen. Maar je kunt mij toch helpen?’ zei de jonge Nepalese vrouw.
Ik wist me geen houding te geven en daalde zonder afscheid te nemen de Bouddhanath af. Op weg naar mijn laatste nacht in de stad. Ik voelde mij laf, lui en slecht. Gelukkig was ik alleen.
Op het moment dat ik de stoepa was afgedaald keek ik nog één keer achterom. De jonge Nepalese vrouw was nergens meer te zien.
Tot mijn grote verbazing zag ik dat het “Derde Oog,” in het midden van het voorhoofd van de Boeddha, dat het hoogste punt van de Bouddhanath vormde, zich niet boven – zoals gebruikelijk is bij het Derde Oog – maar onder het punt tussen de wenkbrauwen bevond. Ik kon deze “vergissing” niet duiden.
Het Derde Oog, de “Ajna Chakra,” staat voor oplettendheid en bewustzijn en betekent “weten” in het Sanskriet. Zou de verkeerde locatie van het Derde Oog op de Bouddhanath een aanwijzing zijn dat er iets grondig mis was met mijn karma?
Mijn laatste avond in Kathmandu bracht ik door op het dakterras van Hotel Horizon, een eenvoudig hotel in het midden van de wijk Thamel, waar duizenden backpackers exotische souvenirs kopen en hun bord dal bhat wegspoelen met een grote fles Everest Premium Lager.
Ik bevond mij in het gezelschap van de Japanse student kunstgeschiedenis Tori Seibetsu. Tori Seibetsu vertelde mij dat Tori “vogel” in het Japans betekent.
Tori Seibetsu zou net als ik de volgende ochtend naar huis vliegen. Zij naar Kobe, ik naar Amsterdam. Tori Seibetsu moest al voor acht uur de volgende ochtend op het vliegveld zijn. Mijn vlucht zou vier uur later vertrekken.
Nadat we samen een fles raksi, een lokale sterke drank, leeggedronken hadden, belandden we nog voor tien uur ’s avonds in het bed van mijn hotelkamer.
Toen ik de volgende ochtend om zes uur wakker werd met een houten kop was de vogel gevlogen.
Ik voelde mij een hufter, omdat ik de vorige middag de jonge Nepalese vrouw geen bijdrage voor haar relatief goedkope oogoperatie gegeven had.
Waarom had ik mij niet aan één van de belangrijke Joods orthodoxe chassidische wetten gehouden: “Wie één mens redt, redt de hele wereld.”
Dit verhaal verscheen op 4 juli 2017 als eerste op hoemannendenken.nl.
Met respect gelezen.
Terug kijkend naar mijn eigen leven heb ik ook vaak de voor de hand liggende vergissingen gemaakt ….
Vriendelijke groet,
LikeLike
Ik moet meteen aan Martin Buber denken, die ik las toen ik jong was. Mooi verhaal trouwens.
LikeLike
@Rob. We schieten allemaal tekort als het gaat om het helpen van de medemens. Dat is blijkbaar een kenmerk van de menselijke conditie. Dit beseffen is de eerste stap op weg naar waarachtige filantropie.
LikeLike
@leegschrift. Mooi dat je Martin Buber noemt. Al meer dan vijftig jaar dood en toch aangehaald worden in een paar reacties op een Nederlandstalige website in 2017.
Meesterwerk: “Ich und Du” uit 1923. Dit boek is drie keer In het Nederlands vertaald. De laatste vertaling stamt uit 1998 en is van Marianne Storm. Op boekwinkeltjes.nl zijn nog talloze exemplaren van dit boek te vinden, voor wie op zoek is.
LikeGeliked door 1 persoon
Dag Peter, Ik veronderstel dat voor dat je genoeg had van al het gebedel je wel één iemand hebt gered omdat je blijkbaar die zelfkritiek had om je een hufter te voelen. Ik ken er die zelfs die naam niet meer herinneren van het meisje waarmee ze de nacht doorbrachten. Vlot geschreven.
LikeLike
Johan, ik voel mij vereerd dat je mijn blog bent gaan volgen. Ik volg die van jou nu trouwens ook. Mooi stukje over narcisme, een psychiatrische stoornis die al te vaak verward wordt met de platte betekenis die narcisme in de volksmond heeft.
Vanzelfsprekend ben ik in mijn leven vaak genoeg altruïstisch geweest. Niets menselijks is mij echter vreemd. Ik ben in een ver verleden ook wel eens de naam vergeten van de vrouw waar ik de nacht mee door had gebracht (“Was het nu majoor Bosshardt, of majoor Boshart?”), die mij midden in een winternacht erwtensoep voerde op de Wallen?
LikeLike