
Als je in 2020 een stukje wilt schrijven over je ontmoetingen met de beste literaire journalist die Nederland ooit gekend heeft, Michael Zeeman (1958-2009), moet je ervan uitgaan dat niet al je lezers weten over wie je het hebt. Veel van mijn lezers zijn studenten en scholieren, die geen weet hebben van het fenomeen Michael Zeeman.
Ook wil ik hier opmerken dat ik eigenlijk geen twee ontmoetingen met Zeeman heb gehad, maar slechts een. Ons tweede treffen had meer iets weg van een haast spookachtige verschijning van Zeeman. Er was geen oogcontact, geen gesprek, ik voelde slechts een onheilspellende dreiging in de lucht hangen en ervoer de vondst van een pikzwarte fisherman’s hat op straat als een omen van de gebeurtenissen die nog moesten komen.
Ik kende Zeeman allereerst van de geweldige stukken die hij schreef voor ‘de Volkskrant’ (1991-2002). Eerst in de hoedanigheid van ‘Chef Kunst’. Na ernstige interne conflicten bij de krant werd hij weggepromoveerd naar de functie ‘redacteur van het Boekenkatern’. Daar zou hij tot grote bloei komen en onder andere het vertrouwen winnen van de kluizenaar en wellicht beste Amerikaanse schrijver van de laatste honderd jaar Philp Roth (1933-2018).
Later in de jaren negentig begon Michael Zeeman zijn televisieprogramma ‘Zeeman met boeken’, dat op de zondagochtend werd uitgezonden van 1995 tot 2002. In zijn programma liet Zeeman zien het hele oeuvre van degene die hij interviewde uiterst zorgvuldig te hebben gelezen. Hij stelde de beste vragen, soms heel technisch, soms heel persoonlijk. Zelfs de meest gesloten en zwijgzame schrijver moest zich overgeven aan de idolatrie en eruditie die Zeeman tentoonspreidde en liet het achterste van zijn tong zien. Het waren topinterviews en topdialogen. Er was haast sprake van liefde tussen interviewer en geïnterviewde. Elk interview leek ook een beetje over Michael Zeeman zelf te gaan.
Het enige gesprek dat ik met Michael Zeeman voerde vond rond het middaguur plaats op een zomerse dag in 2007. Ik werkte destijds als docent filosofie en geschiedenis op een middelbare school in het hart van Amsterdam. De school, die ik niet bij naam zal noemen, zou vlak na mijn vertrek in 2010 ten onder gaan aan een serie fatale affaires. Allereerst was daar het feit dat twee populaire mannelijke docenten maatschappijleer en economie hun handen niet thuis bleken te kunnen houden bij hun vrouwelijke mentorleerlingen, die vaak niet ouder dan een jaar of vijftien waren. Omdat de avances van de twee op diverse sociale media was vastgelegd bleek hun aanblijven al snel onhoudbaar. De school kwam verder in een slecht daglicht te staan omdat de remedial teacher op regelmatige basis harddrugs bleek te verkopen aan leerlingen. Vlak na haar arrestatie hing zij zich op in haar gevangeniscel. Zo komt boontje om zijn loontje. Vervolgens was daar nog een asbestaffaire; bij een renovatie van het schoolgebouw bleken hele karrevrachten asbest vrij te zijn gekomen, wat verzwegen werd door mijn directeur, een gefrustreerde lilliputter, die altijd gekleed ging in afzichtelijke kinderkleding, die ze bij de Zeeman en de Wibra placht te kopen. Tot slot bleken diverse docenten tegen forse betaling van de ouders van leerlingen complete werkstukken voor leerlingen te schrijven, zodat ze maar aan een diploma konden komen. Ik had op een zieke en corrupte school gewerkt.
Ik ben altijd blij geweest dat ik in die tijd blijkbaar intuïtief gevoeld heb dat de school waar ik werkte een immorele poel des verderfs was. Omdat ik was vertrokken voordat de stront de ventilator raakte kon ik mijn goede naam behouden.
Ach, het leven als docent op een middelbare school. Ik werd regelmatig knettergek van de drukke en ongeïnteresseerde leerlingen, die de les als het verlengstuk van de pauze zagen en hun mobiele telefoon als het verlengstuk van hun arm, het eeuwige gezeik aan mijn kop van mijn directeur over wat ik wel moest doen en niet moest doen in mijn lessen. Het was overduidelijk dat mijn baas niet kon accepteren dat er knappe en populaire docenten zoals ik op de school werkten, waar zij noch professioneel noch qua uiterlijk en populariteit aan kon tippen.
In de pauzes haastte ik mij altijd naar buiten om het dagelijkse gekwek van mijn collega’s over de uitzending van ‘De Wereld Draait Door’ van de avond tevoren te ontvluchten. Net buiten het schoolplein, aan de rand van de *gracht haalde ik dan een frisse neus door met smaak een sigaret te roken. Waar ik vervolgens ook commentaar van mijn directeur op kreeg. Het mag duidelijk zijn dat ik in die tijd van mijn hobby nog niet mijn werk gemaakt had.
Op een dag kwam Michael Zeeman aanlopen in het gezelschap van twee volgelingen. Hij liep voorop en keek onderzoekend naar het bordje waar de naam van de school op stond. Ik zei tegen Michael Zeeman: “Hier studeert de intelligentsia van morgen!” Zeeman riposteerde: “Dan kom ik morgen wel weer terug.” Een gevatter antwoord van de grootste intellectueel van Nederland had ik niet kunnen verwachten en glimlachend keek ik Zeeman met zijn volgelingen na, die hun tocht over de zuidelijke oever van de *gracht vervolgden. Even later klonk de bel voor de volgende les: vwo-leerlingen uitleggen wat de kennistheorie van de Pruisische filosoof Immanuel Kant (1724-1804) inhoudt; een paradigma in de filosofie.
De tweede en laatste “ontmoeting” met Michael Zeeman vond plaats aan het begin van een zonnige ochtend in de zomer van 2008 in de Getreidegasse, een van de grootste winkelstraten van de prachtige Tiroolse stad Salzburg, in het noorden van Oostenrijk, aan de zuidkant van de rivier de Salzach.
Mijn trouwe lezers weten dat ik de meeste dagen van mijn leven als een kluizenaar doorbreng in het Toscaanse gehucht Gombitelli, Frazione di Camaiore om aan mijn alsmaar uitdijende oeuvre te schrijven. De stad Salzburg is voor mij altijd de vaste tussenstop als ik van Nederland naar mijn Italiaanse huis reis of vice versa.
Voordat ik de reis naar mijn Toscaanse huis zou hervatten wilde ik eerst een pakje sigaretten kopen in de Getreidegasse. Het toeval wilde dat ik op weg naar de tabakswinkel overvallen werd door een hevige aandrang om een toilet te bezoeken. Ik liep net langs het geboortehuis van Wolfgang Amadeus Mozart (1756-1791), het Mozarthaus aan de Getreidegasse 9 (een van de grootste toeristische trekpleisters van Salzburg) en besloot daar snel naar binnen te gaan, omdat ik van vorige bezoeken aan het geboortehuis van een van de grootste muzikale genieën uit de geschiedenis van de mensheid precies wist waar het toilet zich in het gebouw bevond.
Ik had even later mijn broek nog niet laten zakken of, maar dat begrijp je wellicht wel. Uit kleine boxjes die in het plafond van het toilet weggewerkt waren klonk het ‘Requiem’, de beroemde dodenmis van Mozart. Omdat mijn ouders mij in mijn jeugd hadden gehersenspoeld met klassieke muziek kon ik het deuntje van Mozart luid meezingen: “Lacrimosa dies illa qua resurget ex favilla judicandus homo reus” (“Onze-Lieve-Vrouw van Smarten stijgt op uit de as om beoordeeld te worden”).
Ja, Mozart valt niet te ontwijken in Salzburg: van chocoladelikeur tot T-shirt, van kookwekker tot pennenhouder en van golfbal tot de ook niet te ontwijken chocoladeronde Mozartkugeln die per exemplaar in gouden folie zijn gewikkeld, het is Mozart wat de Mozartklok (vanaf 20 euro in de goedkoopste plastic versie) slaat in Salzburg. De webwinkel op de site van het Mozarthaus telt alleen al 67 pagina’s aan Mozart gerelateerde handelswaar.
Een paar minuten later stond ik weer buiten in de Getreidegasse en vervolgde mijn tocht naar de tabakswinkel. Als ik die dag het toilet in het Mozarthaus niet bezocht zou hebben had de tweede “ontmoeting” met Michael Zeeman niet plaatsgevonden. Zo ziet u maar, Mozart heeft niet voor niets geleefd.
Op het moment dat ik enkele minuten later met een slof sigaretten de tabakswinkel in de Getreidegasse verliet zag ik een spiksplinternieuwe glimmende zwarte fisherman’s hat op de grond voor mij liggen. Ik zakte door mijn knieën om de fisherman’s hat van de grond te rapen. Mijn aandacht werd tegelijkertijd getrokken door een man die verwilderd en gehaast op mij af kwam lopen. Het was Michael Zeeman. Hij droeg een pak, maar zijn overhemd hing uit zijn broek, zodat hij er niet bepaald als een heer uitzag. Zijn blik schoot haast paniekerig langs de gevels van de huizen aan de Getreidegasse.
Hoe kan ik uitleggen dat de vondst van het glimmend zwarte hoofddeksel op het moment dat Michael Zeeman in mijn blikveld verscheen mij de rillingen over de rug deden lopen? Had het te maken met de gitzwarte kleur van het hoofddeksel dat ik in de Getreidegasse van de grond raapte? Was de kleur zwart immers niet de kleur van de dood? Had ik even tevoren niet het ‘Requiem’ van Mozart op het toilet van het Mozarthaus horen klinken? Het leek alsof ik de aanwezigheid van de aankondiging van een naderende dood in de lucht voelde trillen. Was het de vroegtijdige dood van Wolfgang Amadeus Mozart? Ging het om mijn eigen dood? De dood van Michael Zeeman? De dood van iemand anders? Even later was de grootste literaire journalist van Nederland aller tijden voorbij en stak de Hagenauerplatz over op weg naar nieuwe avonturen.
Later bleek dat de dood Michael Zeeman op de hielen zat. Binnen een jaar na zijn verschijning in Salzburg werd hij als 50-jarige begraven op de Algemene Begraafplaats Crooswijk aan de Kerkhoflaan in Rotterdam. Michael Zeeman overleed op 27 juli 2009, een maand nadat er bij hem een agressieve hersentumor werd geconstateerd.
Ergens las ik dat in de gang van zijn woning in Rome zijn ingepakte koffers klaarstonden om mee te worden genomen naar het ruimere appartement dat hij in Berlijn zou gaan bewonen. In plaats van een enkeltje Berlijn werd Michael Zeeman getrakteerd op een enkeltje hiernamaals.